4-6-2024

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Willkommen!
Kom rustig binnen;
Pak je spullen er alvast bij;
Wacht totdat de docent begint met de les.

Slide 1 - Slide

Zürich

Slide 2 - Slide

Der Unterrichtplan

- Rückblick voorzetsels naar en bij + Wiederholung Verb "werden"
Hausaufgaben: Lektion 2: 8
                              Lektion 3: 1, 2  kontrollieren

 Lektion 4: 1, 2, 5
- Lektion 5: 7, 10, (12) machen. 
- Evaluation. 







 

Slide 3 - Slide

Die Lernziele

- je kunt het juiste Duitse voorzetsel gebruiken voor 'naar' en bij. 

- je kunt het lidwoord en bezittelijke voornaamwoord in de juiste naamval zetten. 







 

Slide 4 - Slide

Bij personen, maar ook bij dingen
 ( gebouwen, plekken enz.)  maakt het Duits gebruik van zu + 3 
Voorbeelden: “Ik ga naar mijn moeder/oom” vertaal je met: “Ich gehe zu meiner Mutter/zu meinem Onkel”.
"Ich gehe zum Bahnhof/ zur Bushaltestelle"
Let op: zet het lidwoord na zu in de 3e naamval en voeg indien mogelijk samen: zu + dem= zum   en 
zu + der = zur.

Slide 5 - Slide

Kies uit: zu, nach of in
Ich fahre ...... Spanien

Slide 6 - Open question

Kies uit: zu, nach of in
Wissen Sie, wie ich ...... dem Bahnhof komme?

Slide 7 - Open question

Kies uit: zu, nach of in
Ich gehe morgen ...... meiner Oma.

Slide 8 - Open question

Kies uit: zu, nach of in
Im Urlaub fahren wir ....... die Schweiz

Slide 9 - Open question

Kies uit: zu, nach of in.
Du fährst hier .............links.

Slide 10 - Open question

Wat is de juist vorm van het ww. "werden"
Er ...........morgen zu Besuch kommen.
A
werdet
B
werd
C
wird

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het ww. "werden"?
Du ........... morgen 16 Jahre alt.
A
werdest
B
wirst
C
werst

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

 Bij aardrijkskundige namen (landen, plaatsen) zonder lidwoord gebruik je nach: 

“Ich gehe nach Berlin, 
Ich fahre nach Deutschland”.
Let op: bij landennamen met een bijbehorend lidwoord gebruik je niet nach, maar een combinatie van in plus het lidwoord.
Voorbeeld: “Ik reis naar Nederland” vertaal je met: “Ich fahre in die Niederlande”. Of " Ich fliege in die USA. "

Slide 14 - Slide

Ook bij windrichtingen gebruik je nach. 
Voorbeelden: “Ich fahre nach Osten”, “nach Süden”.

Slide 15 - Slide

 Uitzondering: zu Hause sein betekent thuis zijn
nach Hause gehen is naar huis (toe) gaan.

Slide 16 - Slide

bij = bei und zu 

Wanneer gebruik je welke? 
Als je kunt vragen: Waar? 
stilstand/zich bevinden dan bei + 3 
Voorbeeld: Ich stehe bei der Ampel. = Ich sta bij het stoplicht

Als je kunt vragen: Waar naartoe? / Waarheen? ( beweging) dan zu + 3 
Hij komt bij mij. = Er kommt zu mir. 

Slide 17 - Slide

Richting (zonder lidwoord) 
 Voorbeeld:  “nach links”, “nach rechts”, “nach oben”, “nach vorne”.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Macht jetzt selbstständig
 Lektion 4: 1, 2, 5
- Lektion 5: 7, 10, (12) machen


 



Fertig? 
1. Bestudieren Grammatik C  das Verb "werden ( Wiederholung)
2. Lernen Lernbox Wörter Lektion 3 + 4 


timer
10:00

Slide 20 - Slide

                               



                        Hausaufgaben: Lektion 4: 1, 2, 5
                           Lektion 5: 7, 10, (12) machen + Lernen                                    Wörter Lektion 3 + 4 




Slide 21 - Slide



Hausaufgaben: Lektion 2: 8
                              Lektion 3: 1, 2 kontrollieren

Slide 22 - Slide