Oefenen formules, tabellen en grafieken

Stappenplan tekenen grafiek
 bij een formule:
Teken de grafiek

Maak een tabel

Maak een assenstelsel


1
2
3
1 / 29
next
Slide 1: Drag question
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Stappenplan tekenen grafiek
 bij een formule:
Teken de grafiek

Maak een tabel

Maak een assenstelsel


1
2
3

Slide 1 - Drag question

begingetal
wat komt vooraan je formule
wat komt achteraan je formule
daalgetal

Slide 2 - Drag question

Vul de formule bij de tabel in.


...................     =    ...................     -    ................ x ........................
hoogte in meters
tijd in minuten
15
480

Slide 3 - Drag question

inkomsten = 5 + 2 x tijd (uren)
inkomsten = 3 + 2 x tijd (uren)
inkomsten = 4 + 2,50 x tijd (uren)

Slide 4 - Drag question

...                 =          ....              +-           ....            x         ....
woorden bij verticale as
woorden bij horizontale  as
begingetal
Stijg- of daalgetal

Slide 5 - Drag question

Saher bezorgt pizza’s.
Om uit te rekenen hoe zwaar de box met pizza’s is, gebruikt hij de formule
aantal pizza’s × 0,5 + 4 = gewicht in kg.
4,6
4
0,6
De pizzeria gaat de pizza’s zwaarder maken, ze wegen voortaan 0,6 kg.
De formule daarbij is dan 

aantal pizza’s ×          .....         +         .....           = gewicht in kg. 

Slide 6 - Drag question

kosten = 15 + 1,50 x tijd in uren
hier begint de grafiek
hier eindigt de grafiek

Slide 7 - Drag question

Saher bezorgt pizza’s.
Om uit te rekenen hoe zwaar de box met pizza’s is, gebruikt hij de formule
aantal pizza’s × 0,5 + 4 = gewicht in kg.
4,50 kg
0,50 kg
7,00 kg
10,00 kg
6,50 kg
4,00 kg
Bij 5 pizza’s weegt de box   
Bij 6 pizza’s weegt de box  
De box zelf weegt

Slide 8 - Drag question

Vul de formule bij de grafiek in.


...................     =    ...................     +    ................ x ........................
inkomsten in euro
tijd in uren
3
5
15

Slide 9 - Drag question

Een monteur rekent € 20,- per uur en € 15,- aan voorrijkosten.
1 uur werken kost 1 ×                    + 15             =                 euro


2 uur werken kost 2 ×                   +                 =                 euro
15
35
55
20

Slide 10 - Drag question

Zet de getallen op de goede plek.
100
120
160
360
400
440

Slide 11 - Drag question

Wat is het richtingscoefficient van grafiek k?
A
-1/2
B
1/2
C
-1
D
1

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste rekenvolgorde?
A
Haakjes, plus en min, keer en delen
B
Haakjes, keer en delen, plus en min
C
Keer en delen, haakjes, plus en min
D
Keer en delen, haakjes, plus en min

Slide 13 - Quiz

Welk woord moet er op de puntjes bij een lineaire formule?
A
Beginwaarde
B
14
C
Richtingscoefficient
D
Omhooggetal

Slide 14 - Quiz

Deelstreep is een ander woord voor
A
( )
B
x
C
:
D
+

Slide 15 - Quiz


Bereken deze opgave met deelstreep:
A
20
B
26
C
4
D
22

Slide 16 - Quiz


Welk onderdeel van de formule heeft te maken met het vaste bedrag?
A
kosten in €
B
0,50
C
aantal foto's
D
2

Slide 17 - Quiz



Hebben deze formules een stijg- of een daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 18 - Quiz

Twee formules:
A hoogte = 7,75 + 1,4 × tijd
B hoogte = 2,5 × tijd
Welke grafiek loopt het steilst?
A
Formule A
B
Formule B
C
Beide even stijl
D
Geen idee

Slide 19 - Quiz

Wat is bij beide formules hetzelfde?
A
De richtingscoefficient (de a)
B
Het startgetal (de b)

Slide 20 - Quiz

Bij het branden van 2 kaarsen horen formules.
rode kaars: lengte (cm) = 45 - 5 x tijd in uren
witte kaars: lengte (cm) = 24 - 2 x tijd in uren
Welke kaars brandt na 10 uur nog?
A
rode kaars
B
witte kaars
C
geen enkele kaars
D
beide kaarsen

Slide 21 - Quiz

Welke richtingscoefficient
hoort bij de grafiek?

A
0,5
B
5
C
6
D
0

Slide 22 - Quiz

Welke formule hoort bij de grafiek?

Slide 23 - Open question


Maak de formule bij deze grafiek.

Slide 24 - Open question

Welke formule hoort bij deze grafiek?

Slide 25 - Open question

Wat is de bijbehorende woordformule?

Slide 26 - Open question

Twee grafieken lopen evenwijdig, wat is er dan hetzelfde in de formule? (rc of bg)

Slide 27 - Open question

Hoeveel water loopt er per uur uit het zwembad?

Slide 28 - Open question

Maak de woordformule

Slide 29 - Open question