H2 - week 6 - grammatica zinsdelen - naamwoordelijk gezegde - les 2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Slide

- Stillezen 
- Naamwoordelijk gezegde theorie + oefenen





Inhoud deze les:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide


- Je verdeelt de zin in zinsdelen
- je benoemt de zinsdelen t/m de bwb
- Je ziet in een zin of het onderwerp een actie uitvoert of dat er een eigenschap gegeven wordt

Doel van de les

Slide 4 - Slide



Persoonsvorm: andere tijd/ andere hoeveelheid - staat altijd op plek 2 in een zin
Onderwerp: wie/wat + persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde: OW doet iets -> alle werkwoorden in de zin
Lijdend voorwerp: wat/wie + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar…? Wanneer?
Zinsdelen

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.

Ik zou naar school willen lopen
Celeste hoopt hard tegen de bal aan te slaan
Corry heeft maandag het halve land platgelegd
Grammatica zinsdelen: gezegde

Slide 6 - Slide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 

Actief of 'staat van zijn'

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + eigenschap onderwerp.

- De directeur gooit de bal  = werkwoordelijk gez. 
- De directeur is [boos]   = naamwoordelijk gez.
Naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 

Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 9 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 
Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 10 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 
Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
Werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW is of wordt 
(naamwoordelijk deel)
- De bal is altijd [rond] geweest
Werkwoordelijk of naamwoordelijk
naamwoordelijk deel
werkwoordelijk deel

Slide 11 - Slide

De werkwoorden die het onderwerp aan zijn eigenschap koppelen, noem je koppelwerkwoorden (kww)

Daarvan zit er altijd één in het naamwoordelijk gezegde.

Naamwoordelijk gezegde
zijn                lijken
worden        schijnen
blijven          blijken
zes bekendste kww 

Slide 12 - Slide

Wat:
- Grammatica zinsdelen H2 - hele leerlijn grammatica H2
- Grammatica woordsoorten H2 - Hele leerlijn

Vraag je bij elke zin af:
- Wat is pv?
- Wat is ow?
- Doet het ow wat, of is het ow iets?


Wanneer:
Deze week
Aan de slag:

Slide 13 - Slide