Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel
Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel
Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld
Het naamwoordelijk gezegde =
Werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW is of wordt
(naamwoordelijk deel)
- De bal is altijd [rond] geweest