H2 - Grammatica H2 zd: naamwoordelijk gezegde

- Grammatica naamwoordelijk gezegde 

Doel: 
- Je verdeelt een zin in zinsdelen.
- Je kunt het zinsdeel naamwoordelijk gezegde benoemen in een zin.



Vandaag in de les:
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

- Grammatica naamwoordelijk gezegde 

Doel: 
- Je verdeelt een zin in zinsdelen.
- Je kunt het zinsdeel naamwoordelijk gezegde benoemen in een zin.



Vandaag in de les:

Slide 1 - Slide

Mijn zoontje is 1,5 jaar. Hij praat nog maar een klein beetje. Soms wel twee woorden, zoals 'mama lief' of 'papa auto'. Dat zijn al taaluitingen met verschillende betekenissen.

Peutertaal

Slide 2 - Slide

Welk werkwoord kan je ertussen zetten? 

Mama lief  |  papa sterk  | oma breien  | auto vroem 
opa lachen  | hondje blaffen |  Tommie boos |  
snoepje lekker | 
Peutertaal

Slide 3 - Slide

Pak je schrift en beschrijf deze foto. Daar gebruik je 6 zinnen voor. 

Dit doe je in stilte.

Grammatica zinsdelen

Slide 4 - Slide

.
.
De man schreeuwt

Hij heeft een megafoon vast

De jongen wendt zijn gezicht af 
De linkerman is bang 

De rechterman is erg boos 

Het geschreeuw is erg hard 


Beschrijving

Slide 5 - Slide

Is een zinsdeel dat iets zegt over het naamwoord (het onderwerp) en wat diegene is of wordt. 

Naamwoordelijk gezegde: een toestand / eigenschap
Werkwoordelijk gezegde: een activiteit/ iets doen


Naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + eigenschap onderwerp.

- De directeur gooit de bal  = werkwoordelijk gez. 
- De directeur is boos   = naamwoordelijk gez. (want het zegt iets over de toestand van de directeur) 
Naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 

Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 8 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 
Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
Werkwoorden (zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken, schijnen + wat erover het OW is of wordt 
(naamwoordelijk deel)
- De bal is  [rond] 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk
naamwoordelijk deel
werkwoordelijk deel

Slide 9 - Slide

Het vogeltje bleek een winterkoninkje te zijn

Slide 10 - Slide