H2 - Grammatica H2 zd: naamwoordelijk gezegde LES 2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Knuit
kti@jfc.nl
timer
10:00
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Knuit
kti@jfc.nl
timer
10:00

Slide 1 - Slide

- Grammatica naamwoordelijk gezegde 

Doel: 
- Je verdeelt een zin in zinsdelen.
- Je kunt het zinsdeel naamwoordelijk gezegde benoemen in een zin.



Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Wat:  H2 grammatica naamwoordelijk gezegde
blz 58. Opdracht 1, 2 en 4. 

Klaar? Maak ook de opdrachten 1, 2 en 3 van De Brug Grammatica Zinsdelen achterin je boek

Klaar? ga naar Cambiumned.nl om daar verder te oefenen



Aan de slag:
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Is een zinsdeel dat iets zegt over het naamwoord (het onderwerp) en wat diegene is of wordt. 

Naamwoordelijk gezegde: een toestand / eigenschap
Werkwoordelijk gezegde: een activiteit/ iets doen


Naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Slide

Caroline schijnt de directeur van het museum te zijn
WG
NG

Slide 5 - Poll

De nieuwe directeur zal ongetwijfeld enkele werknemers willen vervangen
WG
NG

Slide 6 - Poll

Het vogeltje in het park bleek een winterkoninkje te zijn
WG
NG

Slide 7 - Poll

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoorden + eigenschap onderwerp.

- De directeur gooit de bal  = werkwoordelijk gez. 
- De directeur is boos   = naamwoordelijk gez. (want het zegt iets over de toestand van de directeur) 
Naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 

Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 9 - Slide

Elk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel 
Een naamwoordelijk gezegde heeft ook een naamwoordelijk deel

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
Werkwoorden + wat erover het OW is of wordt 
(naamwoordelijk deel)
- De bal is  [rond] 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk
naamwoordelijk deel
werkwoordelijk deel

Slide 10 - Slide

Een naamwoordelijk gezegde heeft een speciaal werkwoord: koppelwerkwoord
Dat werkwoord koppelt de 'eigenschap' aan het 'onderwerp'. 
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen 

Je kunt ze allemaal vervangen door het woordje 'zijn'. Eigenlijk is het koppelwerkwoord een soort =-teken. 

Onze docente bleek onvervangbaar // Onze docente = onvervangbaar
De chauffeur werd ongeduldig // De chauffeur = ongeduldig
Hij schijnt lang te zijn // Hij = lang 

Koppelwerkwoord

Slide 11 - Slide

Opdrachten blz. 58: 1, 2 en 4 


Repetitie grammatica: in week 5 is er een repetitie grammatica (voor de voorjaarsvakantie) 
Toets grammatica: in week 12 (na de voorjaarsvakantie) 

Aan de slag

Slide 12 - Slide