2G1 - Adjectives / comparisons

Welcome, 2G1!
Please sign up for the LessonUp by entering the code in the bottom left of the screen!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome, 2G1!
Please sign up for the LessonUp by entering the code in the bottom left of the screen!

Slide 1 - Slide

Lesson programme
At the end of the lesson, you can make comparisons with adjectives. 

Slide 2 - Slide

What is an 'adjective' and what does it do?

Slide 3 - Open question

Adjective
Een 'adjective' is een bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
Bijvoeglijk naamwoorden beschrijven dus een eigenschap van een zelfstandig naamwoord, bv. de kleur, de leeftijd, de vorm, 

Slide 4 - Slide

Waar plaats je een adjective in een zin? Er zijn twee opties.

Slide 5 - Open question

Plaats van een adjective
Een adjective heeft twee plaatsen in een Engelse zin:
  • vóór het zelfstandig werkwoord waar het iets over zegt (the difficult test, a full plate, a small dog)
  • ná een koppelwerkwoord (The test was difficult / It smells gross in the changing room / The food tastes very good)

Slide 6 - Slide

What is an 'adverb' and what does it do?

Slide 7 - Open question

Adverb
Een 'adverb' is een bijwoord dat iets zegt over een 1) werkwoord, 2) bijvoeglijk naamwoord, 3) een ander bijwoord, 4) een hele zin. 

Bijwoorden zeggen vaak iets over 'hoe' iets gebeurt. 

Slide 8 - Slide

Waar plaats je een adverb in een zin? Er zijn twee opties.

Slide 9 - Open question

Plaats van een adverb
Een adverb plaats je:
  • vóór het (hoofd)werkwoord /  bijvoeglijk naamwoord / bijwoord waar het iets over zegt (My cat impatiently waits impatiently for his food / A hastily written note)
  • ná een vorm van to be (They are usually late)

Slide 10 - Slide

Welke vormen kan een bijwoord hebben? Er zijn drie opties.

Slide 11 - Open question

Vorm van adverb
  • Adjective + LY (spellingsregels van toepassing)
  • Adjective = adverb (fast, hard, daily, etc.)
  • Eigen vorm (well, always, often, etc.)

Slide 12 - Slide




quick - quicker - quickest
small - smaller - smallest
fit - fitter - fitter
strange - stranger - strangest 



more popular - most popular
more terrible - most terrible
more important - most important
more intelligent - most intelligent


Vergrotende en overtreffende trap
Wat is de regel? Wanneer gebruik je -er en -est achter het woord en wanneer more en most voor het woord? 

Slide 13 - Slide




één lettergreep:
quick - quicker - quickest
small - smaller - smallest
fit - fitter - fitter
strange - stranger - strangest 



drie (of meer) lettergrepen:
more popular - most popular
more terrible - most terrible
more important - most important
more intelligent - most intelligent


Vergrotende en overtreffende trap

Slide 14 - Slide

s

twee lettergrepen
-le / -er /  -ow / -y > -er of -est

little - littler - littlest
narrow - narrower - narrowest
sleepy - sleepier - sleepiest





twee lettergrepen
anders > more / most

more thoughtful - most thoughtful
more useful - most useful 
Vergrotende en overtreffende trap

Slide 15 - Slide

quick - quicker THAN - THE quickest
simple - simpler THAN - THE simplest
famous - more famous THAN - THE most famous
popular - more popular THAN - THE most popular

as + adjective (normale vorm) + as ..
He is as quick as his friend. / It is not as important as you think.  

Vergrotende en overtreffende trap

Slide 16 - Slide

The comparative (vergrotende trap) of tight is:

A
more tight
B
tighter
C
more tighter
D
tightier

Slide 17 - Quiz

The comparative (vergrotende trap) of joyful is:


A
joyfuller
B
joyfullest
C
more joyful
D
more joyfuller

Slide 18 - Quiz

The superlative (overtreffende trap) of hot is:


A
hotter
B
most hot
C
most hotter
D
hottest

Slide 19 - Quiz

The superlative (overtreffende trap) of heavy is:


A
heavyest
B
most heavy
C
heavest
D
heaviest

Slide 20 - Quiz