Spelling Taak 3

Spelling 

In welke zin zijn de dikgedrukte woorden allebei goed gespeld? 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Spelling 

In welke zin zijn de dikgedrukte woorden allebei goed gespeld? 

Slide 1 - Slide


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 2 - Quiz


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 3 - Quiz


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 4 - Quiz


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 5 - Quiz


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 6 - Quiz


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 7 - Quiz

Geef aan welk woord goed gespeld is.
A
lasagne
B
laasagne
C
lasanje
D
lasanju

Slide 8 - Quiz

Geef aan welk woord goed gespeld is.
A
macaroni
B
makaroni
C
makarooni
D
macaronie

Slide 9 - Quiz

Geef aan welk woord goed gespeld is.
A
spagheti
B
spagetti
C
spaghetti
D
spaaghetti

Slide 10 - Quiz

Geef aan welk woord goed gespeld is.
A
brokoli
B
brokkoli
C
broccoli
D
broccolie

Slide 11 - Quiz

Werkwoordspelling

Schrijf werkwoorden in de goede vorm ( t.t. = tegenwoordige tijd, v.t. = verleden tijd en v.d. = voltooid deelwoord).

Slide 12 - Open question

Noa Lang ........... (stichten, v.t.)
veel verwarring in de verdediging van de tegenstander.

Slide 13 - Open question

Roger Federer ..............(vergroten, v.t.) zijn voorsprong.

Slide 14 - Open question

Jij ............ (raden, t.t.) het antwoord nooit.

Slide 15 - Open question

Dit is nu al de vijfde keer
dat hij ...............(verhuizen, t.t.).

Slide 16 - Open question

Hij (verwachten)
(v.t.) niet dat de leerlingen de toets zo moeilijk (zullen)
(v.t.) vinden.
A
verwacht, zullen
B
verwachtte, zou
C
verwachte, zouden
D
verwachtte, zouden

Slide 17 - Quiz

Weet jij wat er (gebeuren)
(v.d.) is?
A
gebeurt
B
gebeurde
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 18 - Quiz

Leestekens
Je krijgt vier zinnen waar geen hoofdletters, punten, uitroeptekens, vraagtekens en aanhalingstekens in staan. Schrijf elke zin in het antwoordvak eronder over, met hoofdletters en de nodige leestekens, zodat de zin compleet is.

Slide 19 - Slide

hij dacht nog waarom heb ik dat niet eerder gedaan

Slide 20 - Open question

mevrouw van den bosch
gaat op wintersport in de franse plaats tignes

Slide 21 - Open question

met pinksteren
gaan wij naar het noordoosten van groningen

Slide 22 - Open question

Grammatica
Haal uit de zinnen de persoonsvorm en het onderwerp!

Slide 23 - Slide

Zij loopt naar de keuken.


A
pv = loopt O = de keuken
B
pv= naar O = zij
C
pv = loopt O = zij
D
pv = de keuken O = zij

Slide 24 - Quiz

Als hij weer te laat is, moet hij nakomen.

A
pv= is, moet O = hij, nakomen
B
pv = is, nakomen O = te laat, hij
C
pv = is, nakomen O = hij, hij
D
pv= is, moet O = hij, hij

Slide 25 - Quiz

Als alles goed gaat, zullen de schoolboeken gratis worden.
A
pv = goed gaat, zullen O = Als, gratis
B
pv = gaat, zullen O = alles, de schoolboeken
C
pv = als, worden O = alles, de schoolboeken
D
pv = goed, worden O = alles, de schoolboeken

Slide 26 - Quiz