Grammatica woordsoorten h4 en h5

Dinsdag 7 juni
Bespreken opdrachten grammatica zinsdelen par. 5.7: 1, 3 en 4
Extra oefenen? Maak de totaalopdracht of oefentoetsen online
Uitleg verschil bijwoord en bijvoeglijk naamwoord
Begrepen? Even checken...M. slide 8 t/m 19
M. opdracht 4, 7, 8, 9

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dinsdag 7 juni
Bespreken opdrachten grammatica zinsdelen par. 5.7: 1, 3 en 4
Extra oefenen? Maak de totaalopdracht of oefentoetsen online
Uitleg verschil bijwoord en bijvoeglijk naamwoord
Begrepen? Even checken...M. slide 8 t/m 19
M. opdracht 4, 7, 8, 9

Slide 1 - Slide

Bijvoeglijke naamwoord (bn)
zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 2 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • een bn zegt iets over een zn
  • een stoffelijk bn geeft het materiaal aan en eindigt vaak op      - en (de houten stoel, de koperen plaat)
--> een bn staat er soms voor (De waardevolle schilderijen.)
--> soms achter (De schilderijen zijn waardevol.)
--> soms nog verder weg (De schilderijen die ik gisteren kocht zijn erg waardevol.)

Slide 3 - Slide

Bijwoord (bw)

Slide 4 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld een:

- werkwoord

- ander bijwoord

- bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Slide

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd: momenteel, nu, dagelijks, vandaag, morgen
  • Plaats: hier, overal
  • Tegenstelling: echter, toch
  • Reden/oorzaak: hierdoor, daardoor
  • (On)zekerheid: misschien, waarschijnlijk, sowieso, zeker
  • Ontkenning: niet, nooit

Slide 6 - Slide

Bijwoord
Let op:
Het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord lijken op elkaar, maar zijn niet hetzelfde!

  • Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
  • Bijwoord zegt iets over de andere woordsoorten.

Slide 7 - Slide

Het zegt iets over een werkwoord.

(bijwoord/ bijvoegelijke naamwoord)
A
adverb (bijwoord)
B
adjective (bijvoegelijke naamwoord)

Slide 8 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een werkwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een bijvoeglijk naamwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een hele zin zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Bijwoord is ...

Ik ben niet moe.
A
ik
B
ben
C
niet
D
moe

Slide 13 - Quiz

Bijwoord is ...

Zij is heel ziek.
A
zij
B
is
C
heel
D
ziek

Slide 14 - Quiz

Aantal bijwoorden

Gelukkig gaat zij morgen niet met de fiets.
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 15 - Quiz

Bijwoorden:
Gelukkig gaat zij morgen niet met de fiets.
A
gelukkig, morgen, niet
B
morgen, niet, fiets
C
gelukkig, morgen, niet met de fiets
D
gelukkig, morgen

Slide 16 - Quiz

Benoem de bijvoeglijke naamwoorden: "Die gouden medaille was doorgestoken kaart"
A
gouden
B
gouden, medaille
C
gouden, doorgestoken
D
medaille, doorgestoken, kaart

Slide 17 - Quiz

bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?
Die auto rijdt HARD
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Noteer de bijwoorden: "Het KNMI voorspelde gisteravond zeer zware storm uit het noordwesten"

Slide 19 - Open question

Maandag 13 juni
Bespreken opdracht 4, 7, 8, 9, par. 4.8
Uitleg onbepaald voornaamwoord
M. opdracht 1, 3, 4 en 5, par. 5.8

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Lastige gevallen 
Het woord JE is een onbepaald voornaamwoord als het 'men' betekent in een zin. Je bedoelt niemand in het bijzonder.

Moeilijkheden kun je maar beter vermijden. 

Het is beter als je je huiswerk op tijd maakt.

Slide 22 - Slide

Lastige gevallen 
Het woord WAT is een onbepaald voornaamwoord als het 'iets' betekent in een zin. 

Neem jij ook wat mee naar het feest? 


Slide 23 - Slide

Lastige gevallen 
Het woord HET is een onbepaald voornaamwoord als het gaat over tijd, het weer of over sfeer.

Het is al laat.
Het regent.
Het is nog steeds gezellig. 


Slide 24 - Slide

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
In die winkel kun je bijna alles kopen.

Slide 25 - Open question

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
Niemand durfde de docent tegen te spreken.

Slide 26 - Open question

Wat is het onbepaald voornaamwoord?
Spelen we alles of niets?

Slide 27 - Open question

Dinsdag 14 juni
Bespreken opdracht 1, 3, 4 en 5, par. 5.8

Slide 28 - Slide