Cursus 7 §2 Leestekens

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

timer
10:00

Slide 3 - Slide

  • Kennen en kunnen
  • Uitleg 
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 4 - Slide

  • Hoofdletters
  • Leestekens 
  • Komma
  • Dubbele punt
  • Aanhalingstekens
  • Citaat
  • Je kunt de onderstaande leestekens op de juiste manier gebruiken: 
  • Je kunt hoofdletters op de juiste manier gebruiken.
  • Je kunt leestekens op de juiste plaats in de zin zetten.
  • Je kunt een citaat toevoegen.

Slide 5 - Slide

Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden. 
Aantekeningen
bij spelling

Slide 6 - Slide

Uitlegfilmpje!

Slide 7 - Slide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken:

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 8 - Slide

Leestekens (,/:)
  • Een komma komt tussen twee persoonsvormen.
    Als jij kookt, doe ik de afwas.
  • Of bij een opsomming: Ik drink cola, bier, water en wijn.
  • Of voor verbindingswoorden.
    Ik ga naar huis, omdat ik niet fit ben. 
  • Een dubbele punt gebruik je bij een opsomming, toelichting of een citaat (iemand zegt iets).

Slide 9 - Slide

Voorbeelden

  • Een dubbele punt gebruik je als je iets aankondigt of opsomt: Er zijn hier drie restaurants: een Turks, een Japans en een Iraans.

  • als je iemand citeert:                                                                       Victor vroeg: ‘Doe jij het raam even open?’



Slide 10 - Slide

Leestekens (''...'')
  • Je schrijft aanhalingstekens als iemand iets zegt.
  • De directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens. 
    'Vanavond ga ik lekker op de bank hangen', zei Esmay.
    'Wil jij het oud papier buitenzetten?' vroeg Ruben aan mij.
  • Bij de indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.
    Ruben vroeg aan zijn broer of hij het oud papier buiten wil zetten.
aanhalingstekens

Slide 11 - Slide

Zo citeer je
  • Zet voor het citaat een dubbele punt.
  • Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.

  • Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:
- Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’
- Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’

Slide 12 - Slide

Zo citeer je
Let op: als een citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt. Wel komt er een komma na het citaat en het aanhalingsteken.

- ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.
- ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’, vroeg Danique.

Slide 13 - Slide

  • Wat: Cursus 7 paragraaf 2 blz. 193 opdracht 1 t/m 6 maken
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek + schrift, mevrouw de Vries
  • Tijd: timer
  • Uitkomst: moeilijke vragen bespreken
  • Klaar?: Lezen in je leesboek  
timer
15:00

Slide 14 - Slide

1. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
de boom valt om.
B
De boom valt om.

Slide 15 - Quiz

3. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
'S nachts zie je de maan het best.
C
's nachts Zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best.

Slide 16 - Quiz

2. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
25 euro moest ik betalen voor dat t-shirt.
B
25 Euro moest ik betalen voor dat t-shirt.

Slide 17 - Quiz

7. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
De beste serie vind ik Game of Thrones.
B
De beste serie vind ik game of thrones.
C
De beste serie ik Game of thrones.
D
De beste serie vind ik game of Thrones.

Slide 18 - Quiz

8. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Met pasen eten we bij mijn oma.
B
Met Pasen eten we bij mijn oma.

Slide 19 - Quiz

10. Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
Dat kasteel is gebouwd in de middeleeuwen.
B
Dat kasteel is gebouwd in de Middeleeuwen.

Slide 20 - Quiz

1. Zet de komma en punt op de juiste plek.

Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen

Slide 21 - Open question

5. Zet de leestekens op de juiste plek.

De les wiskunde van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is

Slide 22 - Open question

2. Waar kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 23 - Quiz

3. Zet de hoofdletters en leestekens op de goede plek.

mevrouw Bos zei als je extra uitleg wilt kom dan om 15.00 uur nog even terug

Slide 24 - Open question