Hoofdletters en leestekens 3H

Hoofdletters en leestekens 3H
J e leert de spellingregels voor het gebruik van hoofdletters en leestekens. 


1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdletters en leestekens 3H
J e leert de spellingregels voor het gebruik van hoofdletters en leestekens. 


Slide 1 - Slide

Je hebt je enkel verzwikt. Schrijf een bericht naar je vriend of vriendin om te zeggen dat je niet naar de training kan komen.

Slide 2 - Open question

Schrijf nu een bericht aan je trainer om te zeggen dat je niet naar de training kan komen.

Slide 3 - Open question

Is er een verschil te merken tussen het bericht aan je vriend(in) en je trainer?

Slide 4 - Open question

1. Ik kan vanavond niet komen trainen, heb mijn voet verzwikt. Zo dom, ik weet ook niet hoe het is gebeurd. 

2. Hoi Fleur, vanmorgen heb ik mijn voet verzwikt. Ik kan daarom niet op de training komen. Ik hoop er volgende week weer te zijn. Groetjes, Rosa 

Slide 5 - Slide

Maak aantekeningen.
Wanneer schrijf je een hoofdletter?
- aan het begin van een zin
- als een zin begint met een apostrof, dan krijgt de eerste letter van het tweede woord de hoofdletter.
's Morgens eet ik graag havermout.
- eigennamen: namen van personen of dieren, organisaties, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen. 

Slide 6 - Slide

- tussenvoegsels van namen als de voornaam of voorletter niet is genoemd.
Rosa van Halm, mevrouw Van Halm.
- aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan: Amsterdammer, de Rijn
- bij titels van boeken, films en andere kunstwerken schrijf je de eerste woord met een hoofdletter: De brief voor de koning

Slide 7 - Slide

Wanneer schrijf je geen hoofdletter?
- als de zin begint met een symbool: $10 kostte dat broodje. 10 minuten geleden ging de bel.
- namen van maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken, woorden afgeleid van feestdagen, titels en aanspreekvormen, munteenheden.
- culturele, politieke, religieuze en artistieke stromingen. 

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
Op de volgende dia's zie je woorden. Schrijf deze woorden over en kijk goed of het met een hoofdletter moet worden geschreven. Je kunt je aantekening gebruiken als je het niet zeker weet.

Slide 9 - Slide

islamitisch

Slide 10 - Open question

nos jeugdjournaal

Slide 11 - Open question

noordelijk halfrond

Slide 12 - Open question

indonesische rijsttafel

Slide 13 - Open question

goedevrijdagmarkt

Slide 14 - Open question

de kindertelefoon

Slide 15 - Open question

antilliaanse gulden

Slide 16 - Open question

geachte heer de vries,

Slide 17 - Open question

26 augustus ben ik jarig.

Slide 18 - Open question

het oranje-elftal

Slide 19 - Open question

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 20 - Mind map

Leestekens (blz. 190)
- Leestekens aan het einde van een zin: . ! ?
- Komma's als je een pauze hoort, tussen delen van een opsomming, tussen bijvoeglijke naamwoorden, tussen twee persoonsvormen, voor- of nadat je iemand aanspreekt en na de aanhef in een brief of mail. 

Slide 21 - Slide

Goed of fout?
Als ik de bus mis kom ik te laat op school.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Goed of fout?
Saar, kijk uit!
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Dubbele punt :
- Een dubbele punt wil zeggen: nu volgt er een citaat, opsomming of uitleg. 
- Je schrijft het woord na een dubbele punt alleen met een hoofdletter als er een citaat volgt of bij een opsomming in hele zinnen.

Slide 24 - Slide

Puntkomma ; 
- In plaats van ; had er ook en kunnen staan.
'De meeste katten houden niet van regen; de meeste mensen zijn er trouwens ook niet dol op.'

Wist je dat .... het beletselteken heet? Dat gebruik je als de tekst wordt afgebroken.
'Wat, heb je echt... ?!'

Slide 25 - Slide

'Hier staat een zin.'
Het gaat om de hoge komma. Wanneer schrijf je deze op?
Bij een citaat. Je schrijft letterlijk op wat iemand zegt of als iets extra nadruk nodig heeft. Voor gedachten gebruik je geen aanhalingstekens. 

( ) gebruik je om extra info te geven die je ook had kunnen weglaten.

Slide 26 - Slide

Leestekens binnen een woord
- een punt zet je na een afkorting
- tussen de letters van een afkorting komen punten
- je schrijft geen tweede punt als de zin eindigt met een afkorting

Slide 27 - Slide

Goed of fout?
We verkopen mutsen, sjaals, handschoenen enz..
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

Goed of fout?
t.a.v.
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

Goed of fout?
Je zet altijd een punt na een afkorting.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

Wanneer schrijf je een apostrof?
- als je een of meer letters weglaat uit een woord: m'n, 't Is mooi geweest!
- na een klinker: Carla's partner
- na namen als het een bezit is: Rens' vader
- bij verkleinwoorden eindigend op een y : baby'tje


Slide 31 - Slide

Liggend streepje
- afbreekstreepje: aan het einde van een regel.
- koppelteken: meester-bakker
- weglatingsstreepje: in- en uitgang.

Slide 32 - Slide

Hé! Hè? 
accent aigu - schuin streepje naar voren
accent grave - schuin streepje naar achteren
Ik wil graag één antwoord.
Het is nét niet gelukt.
Het is net niét gelukt.

Slide 33 - Slide

Aan de slag
oefenboek blz. 134 
opdracht 4-5-6-7
Klaar? Laat het me weten, daarna kan je nakijken. 
daarna: opdracht 8


Slide 34 - Slide