Woordspeling en beeldspraak

Woordspeling en beeldspraak
Les 28: laatste theorie voor de toets.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordspeling en beeldspraak
Les 28: laatste theorie voor de toets.

Slide 1 - Slide

Vandaag
10 minuten lezen
Uitleg + test jezelf
Aan de slag!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

woordspeling
Woorden met een dubbele betekenis in de zin:
Zei de ene kaars tegen de ander: 'Zullen we vanavond uitgaan?'

Het aanpassen van een woord, of woordvolgorde:
Ik haat het wanneer mensen nooit hun zin af

Woordspelingen zijn humoristisch bedoeld.

Slide 3 - Slide

Wat is beeldspraak?
Een schrijver gebruikt beelden om de tekst spannender en treffender te maken. 

Slide 4 - Slide

Vergelijking
Er wordt een vergelijking gemaakt:
Let op de woorden: 'als', 'alsof', 'net' en 'van'. Ook de werkwoorden 'lijken' en 'zijn' kondigen vaak een vergelijking aan.

Hij schaatste over het ijs, als oneindige spiegels. 
Wat een boom van een vent.

Slide 5 - Slide

Metafoor
Lijkt erg op een vergelijking, maar bij een metafoor wordt alleen het beeld genoemd.

Daar ging de bel, onze klas moest weer aan de slag in de angstfabriek.
Ruim die zwijnenstal nou eens op!

Slide 6 - Slide

Personificatie
Wanneer levenloze dingen levende eigenschappen krijgen.

De dagen vlogen voorbij.
De dagen kropen voorbij.
De wind beukte op de ramen.

Slide 7 - Slide

Hij voelt zich als een vis in het water.
A
Woordspeling
B
Vergelijking
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 8 - Quiz

De gillende wind maakte de stad wakker.
A
Woordspeling
B
Vergelijking
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 9 - Quiz

De stenen jungle waar dromen worden waargemaakt: New York.
A
Woordspeling
B
Vergelijking
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 10 - Quiz

De duiker was diep gezonken.
A
Woordspeling
B
Vergelijking
C
Metafoor
D
Personificatie

Slide 11 - Quiz

Aan de slag!
Wat:                  les 27, 28 en 29. 
Hoe:                 je maakt de opgaven en kijkt ze na
Hulp:               werk alleen of in tweetallen. Ik loop door het lokaal voor vragen
Tijd:                  vandaag en morgen.
Uitkomst:       je bent klaar voor de leestoets donderdag.
Klaar:               werk verder, oefen de woorden van de les, of doe wat voor jezelf.

Extra oefenen? Vraag mij om oefenmateriaal.
Voortaan dinsdag het eerste uur vrij. :)

Slide 12 - Slide