In figuur 2 is een bovenaanzicht getekend van het gespannen elastiek. De stippellijn geeft het elastiek weer in ontspannen toestand tussen punten A en B. De afstand waarover het midden van het elastiek wordt uitgerekt door de trekkracht Ftrek, is de uitrekking u.
1. Als de Ftrek = 100 N bedraagt, wat is dan de spankracht in
het gespannen elastiek tussen A en C?
2. Beschouw het elastiek van de katapult als een
springveer. Wat is de veerconstante C wanneer de
uitrekking u = 12 cm bedraagt?
3. Stel dat de trekkracht 250 N zou zijn, hoever zal het elastiek van de katapult uitrekken?
Figuur 1
Figuur 2
Slide 2 - Slide
Antwoord Opgave 1
1. Als de Ftrek = 100 N bedraagt, wat is dan de spankracht in het gespannen elastiek?
Zie de afbeelding hieronder. Eerst teken je een even lange krachtpijl die net zo lang is als Ftrek, in de tegengestelde
richting, dit is de resulterende kracht van de twee spankrachten.
Van daaruit teken je een parallellogram. Waar de Fspan en de stippellijn van het parallellogram elkaar snijden, is de kop van de Fspan krachtpijl.
Nu kan je schaal toepassen:
De schaal pas je toe door de krachtpijl van Ftrek = 100 N op te meten. Die is 8,4 cm, dus wordt je schaal:
8,4 cm = 100 N.
1,0 cm = 11,90476... N
Stel dat je voor de Fspan (tot waar de stippellijn van het parallellogram en de krachtpijl elkaar snijden) 4,6 cm meet, dan is de Fspan = 4,6 x 11,90476... N = 54,8 N.
Slide 3 - Slide
Antwoord Opgave 2 & 3
2. Beschouw het elastiek van de katapult als een
springveer. Wat is de veerconstante C wanneer de
uitrekking u = 12 cm bedraagt?
u = 12 cm = 12·10-2 m Ftrek = 100 N C = ?
3. Stel dat de trekkracht 250 N zou zijn, hoever zal het
In een pretpark is een glijbaan neergezet die onder een extra hoge hoek staat. Samira wil het een keer proberen en glijdt met constante snelheid van de glijbaan af, zie afbeelding hiernaast. Je mag in deze opgave luchtwrijvingskracht verwaarlozen.
4. De zwaartekracht op Samira is 600 N. Bereken haar massa.
5. Ontbind de zwaartekracht in een component loodrecht op de helling en een component parallel aan de helling en bereken aan de hand hiervan waarden van deze componenten m.b.v. sinus & cosinus.
6. Construeer hierbij ook de normaalkracht en de schuifwrijvingskracht en bereken de waarden van deze krachten. 7. Bereken de schuifwrijvingscoëfficiënt.
Slide 5 - Slide
Antwoord opgave 4 & 5
4. De zwaartekracht op Samira is 600 N. Bereken haar massa.
5. Ontbind de zwaartekracht in een component loodrecht op
de helling en een component parallel aan de helling en
bereken aan de hand hiervan waarden van deze componen-
ten m.b.v. sinus & cosinus.
De ontbinding van de zwaartekracht is in de afbeelding hierboven weergegeven.
Met de hoek die tussen Fz en Fz, ⊥ staat, kunnen sinus en cosinus toegepast worden.
Fz, ∥Fz, ⊥
Fz=mg→m=gFz
→m=9,81600=61,2kg
sin40°=FzFz,∥
→Fz,∥=600sin40°
→Fz,∥=Fzsin40°
cos40°=FzFz,⊥
→Fz,⊥=Fzcos40°
→Fz,⊥=600cos40°
→Fz,∥=386N
→Fz,⊥=460N
Slide 6 - Slide
Antwoord opgave 6 & 7
6. Construeer hierbij ook de normaalkracht en de
schuifwrijvingskracht en bereken de waarden van deze
krachten.
Zie afbeelding hiernaast voor constructie.
De snelheid is constant, dus volgens de 1e wet van Newton geldt:
Normaalkracht: Schuifwrijvingskracht:
7. Bereken de schuifwrijvingscoëfficiënt.
→FN−Fz,⊥=0
Fres=0N
→FN=Fz,⊥
→FN=460N
Fres=0N
→Fw,schuif−Fz,∥=0
→Fw,schuif=Fz,∥
→Fw,schuif=386N
Fw,schuif=fFN
→f=FNFw,schuif=460386=0,839
Slide 7 - Slide
Kogels in het water (1/2)
In actie/oorlogfilms komen wel eens scenes voor waarin personages zich in het water bevinden, terwijl zij beschoten worden. Vaak kunnen de kogels, volgens Hollywood, zich meters recht door het water heen bewegen. In deze opgave gaan we onderzoeken of dat werkelijk zo is.
Voor de wrijvingskracht van het water geldt bijna dezelfde formule als die van de luchtwrijvingskracht, namelijk:
waarin:
Fw, water = waterwrijvingskracht (N)
cw = waterwrijvingscoefficient (-)
ρwater = dichtheid van water (kg/m³)
A = frontaal oppervlak (m²)
v = snelheid van de kogel (m/s)
Fw,water=21cwρwaterAv2
Slide 8 - Slide
Kogels in het water (2/2)
8. Toon aan dat de Fw, water = 6,3·103 N bedraagt.
9. Stel dat de kogel het water raakt met een kracht van 6,0
kN. Bereken de resulterende kracht die op de kogel werkt.
10. Bereken de versnelling a van de kogel wanneer het het
water raakt.
Wetenschappers hebben een kogel ontwikkeld die een stuk makkelijker en langer door het water kan voortbewegen, van hetzelfde formaat als de kogel die in deze opgave besproken is.
11. Welke grootheid van de formule voor Fw, water zal veranderd moeten worden om de waarde van Fw, water te verlagen?
Als voorbeeld van een kogel nemen we de kogel (m = 7,9 g, diameter = 7,92 mm) van de kalashnikov, oftwel de AK-47, zie figuur 3.
Het bruingekleurde deel is wat het wapen met een snelheid van 718 m/s verlaat, het donkergrijze deel bevat het buskruit en wordt uit het wapen gedumpt. Beschouw de vorm van het bruingekleurde deel van de kogel als een kegel, en zoek de cw van die vorm op in Binas tabel 28A.
Figuur 3
Slide 9 - Slide
Antwoord opgave 8 t/m 11
8. Toon aan dat de Fw, water = 6,3·103 N bedraagt.
cw = 0,50 ρwater = 0,9982·103 kg/m3v = 718 m/s
9. Stel dat de kogel het water raakt met een kracht van 6,0
kN. Bereken de resulterende kracht die op de kogel werkt.
F = 6,0 kN = 6,0·103 N
10. Bereken de versnelling a van de kogel wanneer het het
water raakt.
11. Welke grootheid van de formule voor Fw, water zal
veranderd moeten worden om de waarde van Fw, water
te verlagen?
v, ρwater en A blijven onveranderd. Alleen cw (vorm van de kogel) kan veranderd worden.
Ilse beschikt over twee verschillende veren A en B en hangt aan elke veer een blokje. De blokjes hebben hetzelfde volume, maar de dichtheid van de blokjes is verschillend. Beide veren krijgen dezelfde uitrekking.
Welke bewering is juist?
A
De veer, waar het blokje met de grootste dichtheid aan hangt, heeft de kleinste veerconstante.
B
De veer, waar het blokje met de grootste dichtheid aan hangt, heeft de grootste veerconstante.
C
Beide veren hebben een even grote veerconstante.
Slide 11 - Quiz
Antwoord Opgave 12
Ilse beschikt over twee verschillende veren A en B en hangt aan elke veer een blokje. De blokjes hebben hetzelfde volume, maar de dichtheid van de blokjes is verschillend. Beide veren krijgen dezelfde uitrekking.
Welke bewering is juist?
Blokjes hebben hetzelfde volume, maar andere dichtheden, dus de massa's verschillen van elkaar. De veren verschillen, dus zijn de veerconstantes van de veren ook verschillend. Uit deze informatie kan je al concluderen dat antwoord C niet klopt.
De grootste dichtheid betekent dat er meer massa per volume in het blokje zit. Dus "het blokje met de grootste dichtheid" heeft de grootste massa, want ze hebben hetzelfde volume.
Uit de formule Fv = C·u weten we dat bij een massaveersysteem de zwaartekracht gelijk is aan de veerkracht wanneer het blokje niet heen en weer trilt, en dus in balans is:Fv = Fz → C·u = m·g
u en g zijn voor beide blokjes gelijk, C en m niet. Bij antwoord B spreekt men over de grootste dichtheid, dus ook de grootste massa. Invullen in de vergelijking hierboven geeft dat: Als m groter wordt, MOET C ook groter worden.
Dus klopt antwoord B.
Slide 12 - Slide
Opgave 13
I Op een wielrenner die langs een rechte weg met een constante snelheid van 58 km/h racet, werkt een resulterende kracht, ongelijk aan nul.
II Twee kometen vliegen met constante snelheid door het heelal. Komeet A heeft een grotere snelheid dan komeet B. Op komeet A werkt dan een grotere resulterende kracht dan op komeet B.
Welke bewering(en) is/zijn waar?
A
I en II zijn beide waar.
B
Alleen I is waar.
C
Alleen II is waar.
D
I en II zijn geen van beide waar.
Slide 13 - Quiz
Antwoord Opgave 13
I Op een wielrenner die langs een rechte weg met een constante snelheid van 58 km/h racet, werkt een resulterende kracht, ongelijk aan nul.
Stelling I...
... stelt dat bij een constante snelheid de resulterende kracht ongelijk is aan nul. Dit is onjuist, want de eerste wet van Newton stelt dan ook dat de resulterende kracht bij constante snelheid (en bij een voorwerp in rust) altijd nul is.\
Zodra er een resulterende kracht op de wielrenner zou werken, zou de snelheid van de fietser hoger of lager worden.
Stelling I is dus ONJUIST.
II Twee kometen vliegen met constante snelheid door het heelal. Komeet A heeft een grotere snelheid dan komeet B. Op komeet A werkt dan een grotere resulterende kracht dan op komeet B.
Stelling II...
... stelt dat bij een constante snelheid een resulterende kracht ongelijk aan nul aanwezig is. Dit is onjuist, want de eerste wet van Newton stelt dan ook dat de resulterende kracht bij constante snelheid (en bij een voorwerp in rust) altijd nul is. Ongeacht de snelheid van de komeet zelf!
Stelling II is dus ONJUIST. Op beide kometen werkt GEEN resulterende kracht, want anders zou kun snelheid niet constant blijven.