This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Nu Nederlands
Grammatica en spelling 5.3 Tekens bij woorden
Doel :
Je gebruikt apostrofs, trema’s, accenten en weglatingsstreepjes correct.
Slide 2 - Slide
Welke (spellings)tekens?
Apostrof '
trema ë, ï, ü
accent: é, è, ê
weglatingsstreepje -
Slide 3 - Slide
Wat weet je nog van de regels hierover?
Slide 4 - Open question
De apostrof
gebruik je bij meervoud en bezit, als je het woord anders verkeerd zou uitspreken.
taxi’s, drama’s, baby’tje
om bezit aan te geven na een s-klank, z-klank of x-klank.
Lex’ vader, Annelies’ tas
gebruik je bij weglating.
‘s avonds, 's-Hertogenbosch
bij afkortingen, cijfer- en letterwoorden.
mbo’er, A4’tje, sms’en
Slide 5 - Slide
Welk woord is juist gespeld?
A
Pim's moeder
B
vmbo'er
C
cafe's
D
spray's
Slide 6 - Quiz
Trema
Aangeven dat er bij die letter een nieuwe klank begint. Bijv: financiële, egoïstisch, reünie
Ook trema bij samengestelde telwoorden: drieëntwintig
Je gebruikt geen trema op woorden die uit een andere taal overgenomen zijn, waar ook geen trema gebruikt wordt. Bijvoorbeeld: museum petroleum elektricien
Alleen een trema als het woord zonder trema verkeerd kan worden uitgesproken.