LW = de, het, een
ZN = medipladi + namen + begrippen
BN = zegt iets over ZN
VZ = in, op, tijdens, met, van ... het feest/de kast
WW = iets wat je doet (lopen, rennen, fietsen)
Pers vnw = ik, jij, hij, wij, jullie, zij
Bez vnw = mijn, jouw, hun, ons etc.
TW hoofd = 1, 2, 100, 1001 etc
rang = 1e, 2e, laatste, zoveelste etc.