Voegwoorden- Taalcompleet 1.7

Voegwoorden
en, maar, dus, of, want
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Voegwoorden
en, maar, dus, of, want

Slide 1 - Slide

Welke zin klopt?
A
Hij is moe want hij gaat sporten.
B
Hij is moe maar hij gaat sporten.
C
Hij is moe dus hij gaat sporten.
D
Hij is moe of hij gaat sporten.

Slide 2 - Quiz

Welk voegwoord hoort er tussen?
Zij slaapt.... zij is moe.

Slide 3 - Open question

Welke zin klopt?
A
Ik vind het vies maar ik eet het toch op.
B
Ik vind het vies dus ik eet het toch op.
C
Ik vind het vies want ik eet het toch op.
D
Ik vind het vies of ik eet het toch op.

Slide 4 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Mijn vader is 78 dus mijn moeder is 76.
B
Mijn vader is 78 want mijn moeder is 76.
C
Mijn vader is 78 want mijn moeder is 76.
D
Mijn vader is 78 en mijn moeder is 76.

Slide 5 - Quiz

Welk woord hoort er tussen?
Zij heet Layla... hij heet Philip.

Slide 6 - Open question

Welk woord hoort hiertussen?
Ik heb geen zin....ik ga toch mijn huiswerk maken.
A
en
B
want
C
maar
D
of

Slide 7 - Quiz

Welk woord hoort hiertussen?

Wil je liever pasta...rijst?
A
of
B
en
C
maar
D
dus

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort hiertussen?
Het regent niet...we kunnen met de fiets.

Slide 9 - Open question

Welke zin klopt?
A
Ik heb spierpijn maar ik heb gesport.
B
Ik heb spierpijn of ik heb gesport.
C
Ik heb spierpijn dus ik heb gesport.
D
Ik heb spierpijn want ik heb gesport.

Slide 10 - Quiz