This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 180 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Kijk naar de video
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Briefje schrijven
Slide 9 - Slide
Briefje schrijven
Je bent uitgenodigd voor een verjaardagsfeest, maar je hebt geen tijd om een cadeautje te kopen. Daarom heb je je dochter gevraagd om dit voor jou te doen. Toen je thuis kwam, zag je het cadeautje dat je wilde kopen op tafel liggen met een rekening erbij. Jij bent er heel blij mee en je
wilt haar bedanken en het geld teruggeven. Nu schrijf je een bedankbriefje.
Slide 10 - Slide
Zullen (tegenwoordige tijd)
ik zal zal ik?
jij/ u zult zal jij/u ?
hij/zij/het zal zal hij/zij/het?
wij zullen zullen wij?
jullie zullen zullen jullie?
zij zullen zullen zij?
Zullen (verleden tijd)
ik zou zou ik?
jij/u zou zou jij/u?
hij/zij/het zou zou hij/zij het?
wij zouden zouden wij?
zouden jullie zouden jullie?
zouden zij zouden zij?
Slide 11 - Slide
4 x Zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.
Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
Ik zou wel een paar maanden naar India willen.
Beleefde vraag
Advies
Onzekerheid
Wens
Slide 12 - Slide
Zullen
1. Belofte
2. Voorstel
3. Verwachting
4. Voornemen
Zullen en Zouden
Zouden
1. Beleefde vraag
2. Advies geven
3. Geen realiteit of wens
4. Onzekerheid
Slide 13 - Slide
Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'
Wil je de muziek wat zachter zetten?
Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
Mogen wij hier zitten?
Mag ik je fiets lenen?
timer
1:00
Slide 14 - Slide
Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'
Je moet wat minder gaan gamen.
Je kunt het aan de docent vragen.
Je moet je haar vaker wassen.
Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
5:00
Slide 15 - Slide
'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?
Henk zalhet wel weten.
Ik zal het hem straks vragen.
Zullen we nu het programma van die dag bespreken?
Slide 16 - Slide
'Zullen': belofte, voorstel, verwachting?
persoonsvorm + infinitief
Henk zalhet wel weten.
Ik zal het hem straks vragen.
Zullen we nu het programma van die dag bespreken?
Slide 17 - Slide
zwaar - tillen - boven op je wachten
Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?
Slide 18 - Slide
pijn - helpen - dokter bellen
Verwachting:
Voorstel:
Belofte:
Slide 19 - Slide
regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen
Verwachting:
Voorstel:
Belofte:
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Woordenschat
Slide 23 - Slide
Vul de volgende combinaties met voorzetsels in. Pas nodig de vorm aan: inzetten op, storten in, achterblijven bij, afstemmen op, droevig gesteld zijn met, de brui geven aan, in debat gaan met, een tekort hebben aan