woordenlijst hoofdstuk 01 les 1

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes

Slide 1 - Slide

aardig
vriendelijk  /  sympathiek.
Ik vind mijn buurman heel aardig. Hij vraagt altijd hoe het met me gaat.                                                         

Slide 2 - Slide

het artikel
Een stuk tekst in een krant of tijdschrift.
We lezen in de les een artikel uit de krant. 

Slide 3 - Slide

de advertentie
Reclame in een krant of tijdschrift.
Er staat een advertentie van de winkel in de krant. Ze maken reclame voor nieuwe producten.

Slide 4 - Slide

bestellen
Iets of iemand laten komen waarvoor je moet betalen.
 Ik heb online een nieuwe jas besteld.

Slide 5 - Slide

betalen
Geld geven om iets te kopen.
Je moet voor je boeken betalen.
Bij de supermarkt kun je met je pinpas of contant betalen.
                                            

Slide 6 - Slide

de bestelling
De dingen die je bestelt of besteld hebt.
Ik kan de bestelling van de boeken op internet doen. 
De bestelling wordt morgen bezorgd.

Slide 7 - Slide

bezorgen
naar een plaats brengen  /  afgeven
Ik heb meubels besteld. Ze komen die morgen bezorgen.

Slide 8 - Slide

de bezorging
Het brengen of afgeven van iets.
 Bij de bezorging van de meubels moet er wel iemand thuis zijn.

Slide 9 - Slide

daarna
dan  /  later  /  na een bepaald moment
JEerst doe ik boodschappen. Daarna ga ik koken..
                                            

Slide 10 - Slide

Wat is dit?

Slide 11 - Open question

Wat is dit?

Slide 12 - Open question

Noem minstens twee woorden die horen bij "aardig"

Slide 13 - Open question

Welk woord hoort NIET bij "betalen"?
A
contant
B
pinnen
C
geld
D
bezorgen

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met het woord "daarna".

Slide 15 - Open question

Welk woord hoort er NIET bij?
A
de boterham
B
de bezorging
C
het pakketje
D
de pizza

Slide 16 - Quiz

Welk woord betekent hetzelfde als "bezorgen"?
A
afgeven
B
betalen
C
bekijken
D
nakijken

Slide 17 - Quiz

Wat kun je NIET bestellen?
A
Eten
B
Schoolspullen
C
Kleren
D
Mooi weer

Slide 18 - Quiz

de brief
Een geschreven of getypt bericht dat je iemand stuurt.
In de brief van de school staat informatie over de lessen.                                     

Slide 19 - Slide

de boterham
Een sneetje brood. Meestal met boter en beleg.
Als ik honger heb, eet ik een boterham met kaas.

Slide 20 - Slide

het buurthuis
Een gebouw voor mensen uit een buurt waar allerlei dingen gedaan worden.
In het buurthuis kun je met andere mensen koffie drinken of een cursus volgen.

Slide 21 - Slide

het cadeau
Een geschenk  /  Iets wat je krijgt van iemand, bijvoorbeeld voor je verjaardag.
 Ik koop een cadeau voor mijn vriend, want hij is morgen jarig.

Slide 22 - Slide

het doel
Iets dat je probeert te bereiken.
Het doel van de cursus is slagen voor het inburgeringsexamen.

Slide 23 - Slide

het gezicht
De voorkant van je hoofd.
Je ogen, je neus en je mond zijn een deel van je gezicht.

Slide 24 - Slide

eerlijk
zonder leugens
Hij vertelde heel eerlijk dat hij zich had vergist.

Slide 25 - Slide

eigenlijk
Zoals het echt is.
 Ik heb op je gewacht, maar eigenlijk was ik liever direct naar huis gegaan.

Slide 26 - Slide

het goede doel
Een organisatie die mensen of dieren helpt en waaraan je geld kunt geven om die hulp mogelijk te maken.
Ik geef geld aan het Rode Kruis, Unicef en Vluchtelingenwerk.  
Mijn vriend haalt geld op voor het                                                              
goede doel.                                                                                                           

Slide 27 - Slide

groeien
groter worden
De baby is hard gegroeid. Hij is nu veel groter dan een maand geleden.                                                                                                               

Slide 28 - Slide

Wat hoort NIET bij "buurthuis"?
A
samen
B
spellen doen
C
bestellen
D
koffie drinken

Slide 29 - Quiz

Noem minstens twee woorden die horen bij "de boterham".

Slide 30 - Open question

Welk woord hoort NIET bij "het cadeau"?
A
verjaardag
B
groeien
C
inpakken
D
bloemen

Slide 31 - Quiz

Maak een zin met het woord "eerlijk".

Slide 32 - Open question

Wat is dit?

Slide 33 - Open question

Maak een zin met het woord "eigenlijk".

Slide 34 - Open question

Wat is GEEN goed doel?
A
Unicef
B
KWF kankerfonds
C
Het Rode Kruis
D
De sportclub

Slide 35 - Quiz

Maak de zin af:
Als je de planten geen water geeft, zullen ze niet ...................

Slide 36 - Open question