Spelling - zwakke werkwoorden

Spelling
Zwakke werkwoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling
Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Een zwak werkwoord verandert in de verleden tijd van klank.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Noteer de pv in de vt
Haar broer en zus [lachen] om haar 1-aprilgrap.

Slide 3 - Open question

Noteer de pv in de vt.
Onze twee honden (blaffen) toen er iemand de tuin in liep.

Slide 4 - Open question

Noteer de pv in de vt
Willem [scoren] het winnende doelpunt.

Slide 5 - Open question

Noteer de pv in de vt.
Bo [praten] de hele tijd over haar skeelertocht.

Slide 6 - Open question

Noteer de pv in de vt.
Met Pasen [verstoppen] mijn ouders altijd chocolade-eitjes.

Slide 7 - Open question

Noteer de pv in de vt.
Luc [reizen] naar Italië om een vriend te bezoeken.

Slide 8 - Open question

De toeristen ... zich aan al het moois in het paleis.
A
vergaapte
B
vergaapten
C
vergaaptte
D
vergaaptten

Slide 9 - Quiz

Die zanger ... zijn nieuwe cd.
A
promootte
B
promote

Slide 10 - Quiz

Het publiek ... luid toen er werd gescoord.
A
applaudisseerdde
B
applaudisseerde

Slide 11 - Quiz

De docent ... alle fouten in het verslag.
A
onderstreeptte
B
onderstreepte
C
onderstreeptten
D
onderstreepten

Slide 12 - Quiz

Mijn zusje (oogsten) veel lof met haar zelfgemaakte taartjes.
A
oogste
B
oogstte

Slide 13 - Quiz

De ballon (zweven) urenlang door de lucht.
A
zweefde
B
zweefte
C
zweevde
D
zweefte

Slide 14 - Quiz

De fan ... toen zijn idool op het podium kwam.
A
juichte
B
juichde

Slide 15 - Quiz

Korte herhaling
Taalverzorging - verwijswoorden

Slide 16 - Slide

Kies het juiste verwijswoord.
De deur is dicht. Wil jij [hem/het] even opendoen?

A
hem
B
het

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.
Ik heb een nieuwe iPod gekocht. [Hij/Het] is heel erg klein.
A
Hij
B
Het

Slide 18 - Quiz

Ik heb een nieuw T-shirt gekocht. [Dat/Die] staat leuk bij mijn zwarte broek.
A
Dat
B
Die

Slide 19 - Quiz

In dit park staan maar weinig bomen. Ik heb [haar/ze] geteld. Het zijn er twaalf.
A
haar
B
ze

Slide 20 - Quiz

Dit konijnenhok is vies. [Hij/Het] moet nodig worden schoongemaakt.
A
Hij
B
Het

Slide 21 - Quiz

OPDRACHT
Extra oefenen? Kijk bij de "extra opdrachten" in de digitale leeromgeving.

Slide 22 - Slide