This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Willkommen bei Deutsch!
Slide 1 - Slide
Die Planung
die erste Unterrichtsstunde
'Oscar, der Weltreise, Hund'
Vokabeln üben
Sterke werkwoorden
die zweite Unterrichtsstunde
Formatieve Toets Vokabeln
die dritte Unterrichtsstunde
Sterke werkwoorden (H)
Lesen
Slide 2 - Slide
„Und das wollte ich der ganzen Welt zeigen.“ (alinea 3) - Wat wordt er in deze zin met “das” bedoeld?
Beantwoord deze vraag in het Nederlands.
timer
3:00
Slide 3 - Open question
Welche Aussage zum Verfasser dieses Textes ist korrekt?
timer
3:00
A
Er ist neutral.
B
Er ist begeistert.
C
Er ist kritisch.
Slide 4 - Quiz
De volgende alinea is uit de tekst weggelaten: Trotzdem ist sie sicher: „Oscar liebt das Reisen. Und solange wir zusammen sind, ist er überall auf der Welt glücklich.“ Nur der Ritt auf dem Rücken eines Kamels war Oscar nicht so ganz geheuer: „Das schwankte wohl etwas zu stark.“
- Op welke plek in de tekst hoort deze alinea thuis?
Slide 5 - Open question
quizlet.com
Slide 6 - Link
Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden noemen we werkwoorden die in de verleden tijd klinkerverandering krijgen.
Bijna altijd geldt: in het Nederlands sterk, in het Duits sterk.
(z.B.: schlafen, fahren, lesen,...)
Slide 7 - Slide
Sterke werkwoorden
met a-Umlaut
Slide 8 - Slide
Welche Formen fallen auf? ich fahre, du fährst, er/sie/es fährt, wir fahren, ihr fahrt, sie/ Sie fahren
A
ich
B
du, er/sie/es
C
wir, ihr
D
Sie + sie
Slide 9 - Quiz
Sterke werkwoorden met a-Umlaut
Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du en er/ sie/ es/ man een Umlaut: ä
schlafen:
ich schlafe
du schläfst
Slide 10 - Slide
Welche Form stimmt? schlafen: wij slapen (tegenwoordige tijd)
A
wir schlafen
B
wir schläfen
Slide 11 - Quiz
Welche Form stimmt? tragen: jij draagt (tegenwoordige tijd)
A
du tragt
B
du trägst
C
du tragest
D
du tragst
Slide 12 - Quiz
Schreibe die richtige Form auf Deutsch auf. wachsen (groeien): De plant groeit = Die Pflanze ......
Slide 13 - Open question
Sterke werkwoorden
met e/i-Wechsel
Slide 14 - Slide
Sterke werkwoorden met e/i-Wechsel
Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert in de tegenwoordige tijd bij du en er/sie/es/man de e in een i of ie.
Een korte e wordt een i: essen > du isst
Een lange e wordt ie> lesen > er liest
We noemen dit de e/i-Wechsel
Slide 15 - Slide
Een korte e wordt een i:
sprechen
ich spreche
du sprichst
er spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie sprechen
Slide 16 - Slide
Een lange e wordt ie
lesen:
ich lese
du liest
er liest
wir lesen
ihr lest
sie lesen
Slide 17 - Slide
i oder ie? Welche Form stimmt? essen (eten): ich esse, er
A
er isst
B
er iesst
Slide 18 - Quiz
Welche Form ist richtig? empfehlen:
A
du empfiehlst
B
du empfilst
Slide 19 - Quiz
i oder ie? vergessen: ich vergesse, du ...
A
du vergiesst
B
du vergisst
Slide 20 - Quiz
Schreibe die richtige Form auf: ik zie (sehen): ich......
Slide 21 - Open question
Schreibe die richtige Form auf jij ziet (sehen): du ......