This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat bedoelen we met de dominante cultuur?
A
De cultuur van de oudere generatie.
B
De subculturen die naast elkaar leven.
C
De cultuur van de meeste mensen in een land.
D
De cultuur van jongeren.
Slide 1 - Quiz
Welke van deze groepen mensen is een etnische subcultuur?
A
Bouwvakkers.
B
Roemenen.
C
Rooms-katholieken.
D
Dak- en thuislozen.
Slide 2 - Quiz
subculturen beïnvloeden de dominante cultuur
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quiz
Cultuur kan verschillen per groep, per plaats en in tijd.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
Een pak met stropdas hoort bij de subcultuur van makelaars en vertegenwoordigers
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
Iemand kan niet tot de dominante cultuur behoren en tegelijkertijd bij verschillende subculturen
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een vooroordeel?
A
Je weet dat een buurjongen wel eens iets gestolen heeft.
B
Je vindt het goed dat je buurjongen keiharde muziek draait
C
Je zegt dat je ouders jou té strenge regels opleggen
D
Je denkt dat je neef wel een stiekem blowt omdat hij altijd een hoodie draagt.
Slide 7 - Quiz
Als een vooroordeel over een hele groep gaat, is er sprake van een stereotype
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Vooroordelen en stereotypen kunnen tot een verkeerd beeld van iemand leiden.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Je bent tolerant als je
A
het altijd met de waarden en normen van anderen eens bent
B
snel de waarden en normen van anderen overneemt
C
het geen probleem vindt dat mensen andere normen en waarden hebben dan jij.
D
argumenten hebt om anderen van jouw normen en waarden te overtuigen.
Slide 10 - Quiz
Welke zinnen zijn juist?
A
De familie Usru komt vanuit Turkije en opent in Dalfsen een restaurant. Zij zijn dus arbeidsmigranten.
B
De familie Usru komt vanuit Turkije in Dalfsen wonen. Ze komen dus uit een oude Nederlandse kolonie.
C
Etnische groepen hebben meestal ook een eigen subcultuur.
D
Een arbeidsmigrant uit een EU-land moet in Nederland asiel aanvragen.
Slide 11 - Quiz
Nederland had vroeger koloniën vanwege de handel.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Toen Suriname zelfstandig werd, verhuisden veel Nederlanders naar Suriname
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
De laatste jaren komen er vooral asielzoekers uit andere EU-landen naar Nederland.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Werkzoekenden uit alle landen zijn in de EU-landen van harte welkom.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Een Nederlandse man wil trouwen met een vrouw uit Gambia. Daarna wil hij haar naar Nederland halen. Dat mag als hij voldoende verdient.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Paul (21) wil zijn met zijn Amerikaanse vriendin Kate (19) trouwen. Omdat Kate in haar land de universiteit heeft gedaan, hoeft ze geen inburgeringsexamen te doen.
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
Mensen uit andere EU-landen kunnen zonder problemen in Nederland werken.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Ook illegalen moeten voor het inburgeringsexamen slagen.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Bij gezinsvorming moeten beide partners 21 jaar of ouder zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quiz
Voor een Marokkaan is het makkelijker om in Nederland te gaan werken dan voor een Italiaan.
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quiz
Er is sprake van integratie als een nieuwkomer zich helemaal aanpast aan Nederland.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Er sprake van segregatie als een nieuwkomer vasthoudt aan zijn eigen cultuur en taal.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quiz
Op welke manier passen veel Nederlanders zich aan de nieuwkomers in Nederland aan?
A
Ze leren de taal van de nieuwkomers.
B
Ze nemen de feestdagen over van de nieuwkomers.
C
Ze eten de gerechten uit de landen van de nieuwkomers.
D
Ze nemen de godsdienst van de nieuwkomers over.
Slide 24 - Quiz
Bedenk een reden waarom kinderen met een migratie-achtergrond soms een taalachterstand hebben.
A
Ze worden gediscrimineerd.
B
Hun ouders spreken de Nederlandse taal soms maar matig.
C
Zij zijn te veel geïntegreerd.
D
De overheid biedt geen lessen Nederlands aan.
Slide 25 - Quiz
Wat is een belangrijke voorwaarde voor integratie?
A
Dat iedereen zich houdt aan de basisafspraken van de Nederlandse samenleving.
B
Dat nieuwkomers alles van hun eigen cultuur vervangen door de dominante cultuur.
C
Dat mensen het vaker met elkaar eens zijn.
D
Dat het Suikerfeest een nationale feestdag wordt.
Slide 26 - Quiz
“Iedereen die vóór Zwarte Piet is, is een racist.” Dit standpunt heeft te maken met polarisatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 27 - Quiz
De buurmannen Fred en Klaas hebben met elkaar gevochten vanwege ruzie over de heg. Dit komt door xenofobie.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Wat is fundamentalisme in het geloof?
A
Het letterlijk nemen van de tekst van de heilige boeken
B
Het aanpassen van het geloof aan de grondwet.
C
Het geloof vertalen naar de huidige, moderne tijd.
D
Het overnemen van delen van andere godsdiensten.
Slide 29 - Quiz
In een collectivistische samenleving:
A
vinden mensen het belangrijk om hun eigen keuzes te maken.
B
denk je meer vanuit het belang van jouw familie dan vanuit je eigen belang.