TOETS Grammatica alle voornaamwoorden HV2

TOETS grammatica voornaamwoorden HV2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

TOETS grammatica voornaamwoorden HV2

Slide 1 - Slide

Voornaamwoorden die je al kent
persoonlijk voornaamwoord: ik je hij ons hen jij jou u zij ze het wij we jullie haar ons mij me hem onze 

bezittelijk voornaamwoord: hun mijn haar jouw zijn ons/onze jullie/uw

aanwijzend voornaamwoord: deze die dit dat zulke zo'n

betrekkelijk voornaamwoord: een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: ‘dat’, ‘die’, ‘wat’, ‘wie’, ‘hetgeen’ en ‘welke’. 

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 1
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen of voorwerpen. 

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 2
  • Staan altijd alleen, d.w.z. er staan geen zelfstandige naamwoorden bij.
  • Het meisje heeft een jurk gekocht. 

  • Zij heeft een jurk gekocht

Slide 4 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord 1
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan. 
  • Haar opa

  • Een bezittelijk vnw. staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Zijn appel

Slide 5 - Slide

Schrijfwijze bezittelijk vnw. 2

  • Dat is toch jouw laptop? 
  • Daar staat uw bureau. 
  • Op haar vraag gaf mijn leraar geen antwoord. 

Slide 6 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord 
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of ding aan. 
Met dat woord wijs je dus iets aan. 

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan. 

Slide 7 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dit, dat, gene, gindse, zulke, zo'n, dergelijke. 
  • de-woorden> deze en die
  • het-woord> dit en dat
  • meervoud> deze en die

Slide 8 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord 

Slide 9 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord 
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 10 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat
  • Welke = ouderwets (in plaats van welke kan je altijd 'die' gebruiken)
  • Hetgeen = ouderwets (in plaats van hetgeen kan je altijd 'dat wat' gebruiken). Verwijst naar hele zinnen!

De kamer, welke voorzien is van een nieuwe vloer, is bijna klaar. 
De kamer,die voorzien is van een nieuwe vloer, is bijna klaar. 

We renden gisteren de marathon, hetgeen de meeste hardlopers erg zwaar vinden.

Slide 11 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.
De jongen die daar staat, zit bij mijn broer in de klas.
Eindelijk is ons huis, dat al twee jaar te koop staat, verkocht.
Het enige wat ik deze vakantie wil doen, is aan het strand liggen.

Slide 12 - Slide


Betrekkelijk voornaamwoord met een ingesloten antecedent
Bij een ingesloten antecedent wordt het antecedent niet genoemd.

Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.

Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door: 
wat = dat wat of wie = degene die 
Wat je zegt ben je zelf. - Ddat wat je zegt ben je zelf. 
Wie dat zegt, begrijpt het niet. - Degene die zoiets zegt, begrijpt het niet. 

Slide 13 - Slide

Uitleg wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Blz. 86 Kern

Slide 14 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Geeft aan dat twee personen een 'wederzijdse handeling' verrichten. 'We zien elkaar vanavond!'

Er bestaan maar drie wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

Slide 15 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. Het onderwerp van de zin 'keert weer' terug. 

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich schamen
  • zich verslapen

Slide 16 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
onszelf

Slide 17 - Slide

Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
  • Zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons

Slide 18 - Slide

Wederkerend vnm
me(zelf)
je(zelf)
u(zelf)
zich(zelf)
ons(zelf)

Slide 19 - Slide

Vragend voornaamwoord
Vervangt een persoon of ding en staat vaak vooraan in een vraagzin.

Wie wil het ijs pakken?
Welke grapjas heeft dit gedaan?

Dit zijn de vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 20 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar specifieke zaken of personen, maar is algemeen. 
Iemand moet het zeggen. 
Ik heb iets te zeggen. 

Het kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden. 
Sommige mensen lusten dat niet. 
Sommige lusten dat niet. 

Onbepaalde voornaamwoorden:
iemand, niemand, iets, niets, wat, ieder(een), alle(s), andere(n), elk, sommige(n), verschillende, je, men, het

Slide 21 - Slide