Taal - inhoudswoorden

Over welke soort woorden zegt een bijwoord iets?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bijwoord
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Over welke soort woorden zegt een bijwoord iets?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bijwoord

Slide 1 - Quiz

Waar of niet waar? Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Waar of niet waar? Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Waar of niet waar? In deze zin staat een bijvoeglijk naamwoord: De auto die kapot is gegaan is rood.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Schrijf het/de bijwoord(en) uit deze zin op: De film vind ik heel erg mooi!

Slide 5 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin: Die hardloper rende heel erg snel naar de finish
A
Hardloper
B
Erg
C
Heel
D
Snel

Slide 6 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden zijn er in de zin? Er staan 71 koeien, 53 geiten en 89 schapen in het weiland en de schuur.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in deze zin: De afgelopen jaren zijn wij veel bij de buren geweest.
A
Jaren, zijn
B
Zijn
C
Jaren, buren
D
Zijn, geweest

Slide 8 - Quiz

Waar of niet waar? In deze zin staat geen bijwoord: Wij zien die zeer grote auto elke dag rijden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin: Wij lopen de marathon elk jaar opnieuw
A
Lopen
B
De marathon
C
Jaar
D
Opnieuw

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de bijvoegelijke naamwoorden in de zin: De grote auto rijdt door de vluchtige bochten over het snelle circuit.

Slide 11 - Open question

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?: De bal is overspelend naar het andere doel gebracht.

Slide 12 - Open question

Waar of niet waar? In deze zin staan geen zelfstandige naamwoorden: Het regent erg veel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin? Henk is veertig geworden
A
Henk
B
Veertig
C
Henk, veertig
D
is geworden

Slide 14 - Quiz