What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Verwijswoorden
Samenhang in je tekst
Verwijswoorden
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Samenhang in je tekst
Verwijswoorden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Verschillende soortenverwijswoorden
Persoonlijke voornaamwoorden (hij, zij etc)
Aanwijzende voornaamwoorden (die, deze, dit, dat)
Bezittelijke voornaamwoorden (hun, hem, haar, hen)
Betrekkelijke voornaamwoorden (dat, wat, wie)
Slide 3 - Slide
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke aanwijzend voornaamwoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit, die
B
die, deze
C
deze, dat
D
dit, dat
Slide 4 - Quiz
Welke aanwijzend voornaamwoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 5 - Quiz
''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
deze
D
die
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
Het is de vraag of de politie van Rotterdam ... imago op korte termijn kan verbeteren.
A
Hem
B
haar
Slide 8 - Quiz
De nieuwe bibliotheek opent komende zaterdat voor het eerst... deuren
A
zijn
B
haar
Slide 9 - Quiz
De het makelaarsbureau heeft gisteren met trots ... jaarrekening gepresenteerd
A
zijn
B
haar
Slide 10 - Quiz
De rijksoverheid heeft ... adviesrapport over de aanpak van cybercrime recentelijk openbaar gemaakt.
A
zijn
B
haar
Slide 11 - Quiz
Hen
- wanneer er een voorzetsel voor staat
(met hen, voor hen, achter hen). Let op: hen is dan een persoonlijk voornaamwoord
- als het een lijdend voorwerp is (wie/ wat + gez en onw. )
Slide 12 - Slide
Ik stuur een kaart aan ....
A
hen
B
hun
Slide 13 - Quiz
Dankzij ... ben ik op tijd.
A
hun
B
hen
Slide 14 - Quiz
Ik heb ... maar even gezien.
A
hun
B
hen
Slide 15 - Quiz
De mensen stonden om ... heen.
A
hen
B
hun
Slide 16 - Quiz
Hun
- wanneer het een bezittelijk voornaamwoord is
(je kunt ook "mijn" invullen op die plek)
- wanneer het een meewerkend voorwerp is
(antwoord op de vraag:
aan wie of voor wie?
) Het meewerkend voorwerp krijgt iets, ontvangt iets.
Slide 17 - Slide
Ik stuur ... een kaart.
A
hen
B
hun
Slide 18 - Quiz
De tranen stonden ... in de ogen.
A
hun
B
hen
Slide 19 - Quiz
Hij schonk ... een kopje koffie in.
A
hun
B
hen
Slide 20 - Quiz
... advies is in ... eigen belang.
A
hen, hun
B
hun, hen
C
hun, hun
D
hen, hen
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
De mensen..... ze tijdens de reis dagelijks optrok, ziet ze nu nog steeds wel eens
A
waarmee
B
met wie
Slide 26 - Quiz
De planten ... de bladeren verdord zijn, moeten apart gezet worden
A
waarvan
B
van wie
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Alles......je hier ziet, is te koop
A
dat
B
wat
Slide 30 - Quiz
De vrouw ervoer veel eenzaamheid, .... ons erg aan het hard ging.
A
dat
B
wat
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Video
Opdrachten
Maak de opdrachten van Formuleren (verwijswoorden).
Slide 33 - Slide
More lessons like this
Verwijswoorden
January 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Formuleren verwijzingen 1.1
March 2022
- Lesson with
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Les 2 Formuleren: hen/hun verwijswoorden
May 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Verwijswoorden DV/PARA
November 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Gebruik van persoonlijk voornaamwoord lijdend voorwerp
April 2023
- Lesson with
14 slides
Formuleren 1.1
May 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Les 29 - H3 -Formuleren - fouten met verwijswoorden
March 2022
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Formuleren 1.1 Verwijzen
March 2024
- Lesson with
18 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2