5.3 fictie begrippen periode 3

Welkom in deze les!


Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom in deze les!


Pak je leesboek      Leg je                                                     spullen klaar




telefoon
in je tas               Laptop/Ipad                                                dicht

Slide 1 - Slide

Module 5 FICTIE
5.3 Begrippen

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 5.3 + toepassen op de verhalen
Je kunt de onderstaande fictiebegrippen toepassen:
- genre
- chronologisch en niet-chronologisch tijd
- open en gesloten einde
- hoofd- en bijpersoon , round- of flatcharacter
- perspectief
- mening en argument
- onderwerp en thema

Slide 3 - Slide

lezen (zelf) soms even kort samenvatten in de les
boekje: 3 pak --> drie korte verhalen
Staat in Magister-opdrachten 
Je kunt het voor laten lezen met de spraakfunctie van je iPad
1. Exposure van Margje Woodrow
2. Brüders auf Berlin van Joost Klein
3. Echo van Karim Amatmoekrim



Slide 4 - Slide

Genre
Verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen.
Voorbeelden van genres:
• avonturenroman;
• historische roman;
• liefdesroman;
• oorlogsroman;
• psychologische roman;
• science fiction

Slide 5 - Slide

Tijd
Chronologisch --> schrijver vertelt zijn verhaal met de gebeurtenissen mee.
Voorgeschiedenis --> schrijver begint in het midden van het verhaal en vertelt daarna wat daarvoor gebeurd is.
Niet-chronologisch --> schrijver vertelt eerst de afloop van het verhaal en daarna wat daarvoor gebeurd is.
Flashback --> schrijver vertelt een korte terugblik

Slide 6 - Slide

Eind
Gesloten eind --> het verhaalprobleem is opgelost.

Open eind --> sommige zaken zijn nog niet opgelost. Als lezer moet je zelf bedenken hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 7 - Slide

Personages - hoofdpersoon of roundcharacter
Je weet
- wat hij denkt en voelt;
- wat zijn karaktereigenschappen zijn.
Karakterontwikkeling --> karakter verandert door gebeurtenissen. = round character

Slide 8 - Slide

Personages - bijpersoon of flat character
Je weet
- minder informatie. 
- meestal lees je geen gedachten en gevoelens

Bijpersonen veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. =
flat character

Slide 9 - Slide

Perspectief
Vertelperspectief of vertelstandpunt --> vanuit welk personage laat de schrijver de gebeurtenis zien?

Vertelstandpunt eerste persoon --> ik-persoon. 

Slide 10 - Slide

Vertelstandpunt derde persoon --> hij/zij persoon

Wisselend perspectief --> schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages.

Slide 11 - Slide

Mening en argument
Mening --> wat vind je van het boek.
Verschillende argumenten:
- realistisch argument: vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?
- emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
- moreel argument: ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek?
- argument over de opbouw: vind je dat het verhaal goed verteld wordt; zit het verhaal goed in elkaar?
goed in elkaar

Slide 12 - Slide

onderwerp en thema
Het onderwerp van een boek geeft heel neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Het thema formuleert kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is.
Je kunt het thema formuleren:
• in een paar woorden;
• in een korte zin;
• in een vraag.
Onderwerp, tags of trefwoorden die je vaak voor in een bibliotheekboek vindt, kunnen je helpen om het thema te formuleren.

Slide 13 - Slide

proefwerk
1. vragen over het verhaal
2. vragen over het boek en de begrippen

Slide 14 - Slide