HM12 en 13

Leerdoelen
  • de verschillende werkwoordsvomen herkennen en benoemen
  • verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen
  • de verschillende werkwoordsvomen herkennen en benoemen
  • verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen

Slide 1 - Slide

Wat is wat?
infinitief 
pvtt
pvvt
vd
od

Slide 2 - Slide

infinitief, pvtt, pvvt, vd, od
schrijf de werkwoordstijden voluit

Slide 3 - Open question

De persoonsvorm is een werkwoordsvorm
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Wat is er (gebeuren)?

A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Als ik haar ben (naderen).

A
genadert
B
genaderd
C
genaderde

Slide 6 - Quiz

Werkwoordsvorm = ?
Dat je dat niet SNAPT!
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Wat is 'glimlachend' voor werkwoordsvorm?
A
onvoltooid deelwoord
B
voltooid deelwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
infinitief

Slide 8 - Quiz

Wat is een werkwoordsvorm?
A
voltooid deelwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Welke werkwoordsvorm is toegepast?

Verhuisd
A
pv tt
B
pv vt
C
vd

Slide 10 - Quiz

Wat is GEEN werkwoordsvorm?
A
zelfstandig naamwoord
B
persoonsvorm
C
hele werkwoord
D
onderwerp

Slide 11 - Quiz

Het (gebeuren) nu niet meer.

Welke werkwoordsvorm moet je (daar) invullen?
A
PV TT
B
INF
C
PV VT
D
VD

Slide 12 - Quiz

Wat is GEGAAN voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 13 - Quiz

Instructie
Maken opdracht 1, 2 en 3 in de les. p. 186/187


timer
20:00

Slide 14 - Slide