H6.2 + H6.3_Het ene goed is het andere niet + Wie heeft er profijt van

H6: Samenwerken en onderhandelen
1 / 50
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H6: Samenwerken en onderhandelen

Slide 1 - Slide

H6.2 + H6.3


  • Doorlezen par. 6.2 en 6.3;
  • Terugblik par. 6.1;
  • Lesdoelen par.6.2 en 6.3;
  • Uitleg + indexcijfers;
  • Huiswerk volgende les;
  • Reflectie.

Slide 2 - Slide

Wat is de uitkomst van de dominante strategie?
A
1400; 1400
B
800 ; 1800
C
1800; 800
D
1000; 1000

Slide 3 - Quiz

Wat is GEEN OPLOSSING voor het gevangenendilemma?
A
Sociale normen
B
Zelfbinding
C
Collectieve dwang
D
Meeliftgedrag

Slide 4 - Quiz

wat is zelfbinding?
A
het is voor het belang van lage prijzen
B
het is een wiskundige manier om keuzeproblemen op te lossen
C
dan maakt een bedrijf van tevoren bekend wat ze gaan doen bij een dilemma
D
dat kom je dagelijks tegen

Slide 5 - Quiz

Wat is de dominante strategie
A
Samenwerken
B
Niet samenwerken

Slide 6 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van zelfbinding?
A
Eigen belang
B
Optimale oplossing
C
Speltheorie
D
Samenwerking

Slide 7 - Quiz

Bij een gevangenendilemma is er …..
A
altijd sprake van een dominante keuze
B
geen cel waar beide partijen beter af zijn
C
sprake van een inelastische vraag
D
nooit sprake van meeliftgedrag

Slide 8 - Quiz

Om het gevangenendilemma op te lossen kan je zelfbinding gebruiken. Wat is zelfbinding?
A
Afspraken tussen twee partijen om de uitkomst zo positief te krijgen
B
Onderling overleg
C
Frauderen
D
Ongeloofwaardigheid

Slide 9 - Quiz

Is dit een gevangenendilemma?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Wat is een dominante strategie?
A
De beste keuze
B
De suboptimale keuze
C
De beste strategie onafhankelijk van de keuze van de ander
D
De slechtste strategie onafhankelijk van de keuze van de ander

Slide 11 - Quiz

Wat is de dominante strategie van Jumbo?
A
Niet op zondag open zijn
B
Wel op zondag open zijn

Slide 12 - Quiz

Leerdoelen par. 6.2 en 6.3:
  • Je kent de begrippen individuele goederen, quasi collectieve goederen en collectieve goederen en kunt deze toelichten.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen eigen belang en collectief belang en dit koppelen aan de productie van de overheid.
  • Je kunt uitleggen hoe de collectieve sector georganiseerd is.
  • Je kunt uitleggen wat externe effecten zijn en voorbeelden geven van positieve en negatieve externe effecten. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

verschillende soorten belangen
individueel belang
voorop stellen van je eigen belang. 
vaak niet de optimale uitkomst.
collectief belang
optimale uitkomst
komt tot stand door samen te werken en afspraken 

Slide 18 - Slide

de publieke sector
de collectieve sector 
de overheid
verantwoordelijk voor produceren collectieve goederen en diensten

particuliere sector
burgers en bedrijven 

Slide 19 - Slide

in welke sector zitten de (meeste) leraren?
A
de publieke sector
B
de collectieve sector
C
geen bepaalde sector
D
de particuliere sector

Slide 20 - Quiz

externe effecten
externe effecten
onbedoelde gevolgen van de productie

Slide 21 - Slide

negatieve externe effecten.
negatief extern effect
een onbedoeld gevolg van productie en deze valt negatief uit.

Slide 22 - Slide

Bij negatieve externe effecten zijn niet alle externe kosten in de prijs opgenomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quiz

positieve externe effecten.
postief extern effect
een onbedoeld gevolg van de productie en deze valt positief uit.

Slide 24 - Slide

Negatieve externe effecten
Positieve externe effecten 
Het hebben van een koeienstal
Het aan leggen van een nieuwbos vlakbij een eethuis
Afval dat in Tilburg op straat ligt
Het omzagen van bomen in het tropische regenwoud
Afval scheiden

Slide 25 - Drag question

wat kan de overheid doen tegen externe effecten?
subsidies en accijns
de overheid kan een geldbedrag geven voor het gebruik van producten, die milieuvervuiling tegengaan of accijns voor producten die slecht zijn voor het mileu en de gezondheid.
verbod
ze kunnen een verbod instellen, zoals het rookverbod 

Slide 26 - Slide

Indexcijfers

Slide 27 - Slide

Een indexcijfer geeft aan hoeveel procent een getal verschilt van een ander getal. 

  • Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Indexcijfer:
laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).

Slide 28 - Slide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2013, 2015 en 2016?
timer
2:00

Slide 29 - Slide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
(gegeven van nieuw jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Indexcijfer 2015 = 2,51 : 2,75 x 100 = 91

Slide 30 - Slide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
(gegeven van nieuw jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Indexcijfer 2016 = 2,78 : 2,75 x 100 = 101

Slide 31 - Slide

Maken opdracht 
Je hebt 10 minuten de tijd voor het maken van 
opdracht 



timer
10:00

Slide 32 - Slide

Bespreken opdracht 

Slide 33 - Slide

Huiswerk volgende les
Paragraaf 6.3: Maken opdrachten 
maken opdrachten 23, 24, 25, 28
en rekenopdracht 9 blz 37


Slide 34 - Slide

Zijn de leerdoelen behaald?
  • Je kent de begrippen individuele goederen, quasi collectieve goederen en collectieve goederen en kunt deze toelichten.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen eigen belang en collectief belang en dit koppelen aan de productie van de overheid.
  • Je kunt uitleggen hoe de collectieve sector georganiseerd is.
  • Je kunt uitleggen wat externe effecten zijn en voorbeelden geven van positieve en negatieve externe effecten. 

Slide 35 - Slide

Kunnen individuele goederen ook collectieve goederen zijn?
A
Nee, collectieve goederen zijn altijd publiekelijk toegankelijk.
B
Nee, individuele goederen zijn altijd voor persoonlijk gebruik.
C
Ja, als ze door meerdere mensen worden gebruikt.
D
Ja, maar alleen als ze door bedrijven worden gebruikt.

Slide 36 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van individuele goederen?
A
Collectieve goederen.
B
Service goederen.
C
Nutteloze goederen.
D
Duurzame goederen.

Slide 37 - Quiz

Welke van de volgende is een voorbeeld van een individueel goed?
A
Een spoorweg.
B
Een tandenborstel.
C
Een vrachtwagen.
D
Een kantoorgebouw.

Slide 38 - Quiz

Wat zijn collectieve goederen?
A
Goederen die alleen beschikbaar zijn voor de armen
B
Goederen die alleen beschikbaar zijn voor de overheid
C
Goederen die alleen beschikbaar zijn voor de elite
D
Goederen die niemand kan uitsluiten van gebruik

Slide 39 - Quiz

collectieve goederen zijn niet rivaliserend
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quiz

De prijs van een boek was in 2016 € 15,00 (basisjaar) en in 2017 € 15,30. Bereken het indexcijfer van 2017.
Wat is het indexcijfer?
A
101
B
102
C
103
D
98

Slide 41 - Quiz

Wat is het collectief belang voor Jaap en Ellen?
A
Jaap split, Ellen steal
B
Jaap steal, Ellen steal
C
Ellen Split, Jaap Steal
D
Ellen split, Jaap split

Slide 42 - Quiz

Wie werkt er in de collectieve sector?
A
Politie
B
Leraar
C
Marktverkoper
D
Supermarkt medewerker

Slide 43 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van de collectieve sector?
A
Gezamenlijke sector
B
Algemene sector
C
Particuliere sector
D
Winstgevende sector

Slide 44 - Quiz

Als je handelt vanuit het collectief belang zal bij een gevangenendilemma een optimalere uitkomst tot stand komen dan bij handelen vanuit individueel belang
A
juist
B
onjuist

Slide 45 - Quiz

Bij negatieve externe effecten zijn niet alle externe kosten in de prijs opgenomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quiz

Het tegengaan van negatieve externe effecten kan door
A
het geven van een subsidie
B
het heffen van belasting

Slide 47 - Quiz

Externe effecten zijn altijd negatief
A
Juist
B
Onjuist

Slide 48 - Quiz

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen van de producten van goederen
B
Gevolgen voor het milieu door het produceren van producten
C
Gevolgen voor het milieu en omgeving door productie van producten maar geen gevolg voor de prijs van dit product
D
Geen van de alle goed

Slide 49 - Quiz

een voorbeeld van een positief extern effect is
A
een aangelegd bos voor de productie van hout
B
Co2 uitstoot van de industrie
C
het dicht zijn van de scholen door het coronavirus
D
aardbevingen in Groningen door gasproductie

Slide 50 - Quiz