Les H5 LEC

Hoofdstuk 5
1 / 23
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Vraag en aanbod van geld
  • Taken centrale bank
  • Prijsstabiliteit
  • Monetair beleid
  • Verkeersvergelijking Fisher
  • Terugblik

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • De studenten weten aan het einde van de les uitleggen wat motieven kunnen zijn om geld op te potten dan wel uit te geven en kunnen de overige taken van de centrale banken benoemen.  
  • De student kent de verkeersvergelijking van Fisher en kan deze toepassen.
  • De student kan verklaren waarom geld op de lange termijn neutraal is (aan de hand van de verkeersvergelijking van Fisher)de student kan verklaren waarom geld op de lange termijn neutraal is (aan de hand van de verkeersvergelijking van Fisher).
  •  Na deze les is het duidelijk voor de student hoe je voor prijsstabiliteit kan zorgen in een economie.
  • Na deze les kan de student uitleggen wat voor gevolgen rente heeft op de geld- en kapitaal markt.

Slide 3 - Slide

5.1

Slide 4 - Slide

Wat gebeurt er met de gemiddelde omloopsnelheid als het goed gaat met de economie?
A
De omloopsnelheid blijft geluid
B
De omloopsnelheid stijgt
C
De omloopsnelheid daalt

Slide 5 - Quiz

Geldhoeveelheid
Chartaal geld + giraal geld = geld dat in omloop is.

Slide 6 - Slide

Op welke manier kan de centrale bank de geldhoeveelheid vergroten?

Slide 7 - Open question

Taken centrale bank
Monetair beleid
Controlerende functie (financiële sector: beheren veel geld)
  • Solide door risico's
  • Integriteit van bestuurder

Uitgave van bankbiljetten (ECB/ controle echtheid 
Externe reserves (vertrouwen: goed en internationale valuta)

Slide 8 - Slide

Waaruit bestaat de
financiële sector?

Slide 9 - Mind map

Prijsstabiliteit 
Inflatie en deflatie kent iedereen natuurlijk wel;
Uitgangspunt is het CPI (gewogen prijsindex);
Hyperinflatie is niet best; Zimbabwe had in 2008 2.2miljoen procent;
Er zijn verschillende vormen van inflatie/deflatie:
  • Bestedingsinflatie
  • Kosteninflatie

Slide 10 - Slide

Noem drie redenen waarom de ECB de inflatie rond de 2% wil houden.

Slide 11 - Open question

Monetair beleid
Centrale banken staan hierin centraal;

Geldmarkt
De geldmarkt bestaat uit korte kredieten;
De centrale banken hebben een spilfunctie op de geldmarkt;
Zero lower bound aka nul ondergrens;

Slide 12 - Slide

Monetair beleid
Kapitaalmarkt
De centrale banken hebben hier geen directe invloed op de rente;
Openmarkt politiek -> centrale bank komt zelf op de markt;
Kwantitatieve verruiming.


Er is een verschil tussen de ECB en de Fed.

Slide 13 - Slide

Waarom heeft de ECB wel invloed op de geldmarkt rente maar niet op die van de kapitaalmarkt?
A
Omdat de ECB geen kapitaal kan aantrekken
B
Omdat de rentes van de kapitaal markt altijd vast staan
C
De ECB kan alleen de rente van de geldmarkt beïnvloeden

Slide 14 - Quiz

Welke gevolgen heeft de lage rentestand voor de geldmarkt?

Slide 15 - Open question

Verkeersvergelijking van Fisher

M x V = P x T
M: maatschappelijke geldhoeveelheid
V: omloopsnelheid
P: nationaal prijsniveau
T: omvang van transacties

Slide 16 - Slide

Verkeersvergelijking van Fisher

M x V = P x Yr
M: maatschappelijke geldhoeveelheid
V: omloopsnelheid
P x Yr = het nominale bbp

Slide 17 - Slide

Nederland heeft een nominaal bbp van € 812 miljard. De maatschappelijke geldhoeveelheid in Nederland is € 340 miljard.
Wat is de omloopsnelheid in Nederland?

Slide 18 - Open question

Verkeersvergelijking van Fisher
Nederland heeft een nominaal bbp van € 812 miljard. De maatschappelijke geldhoeveelheid in Nederland is € 340 miljard. Wat is de omloopsnelheid in Nederland?

Berekening:
340 x V = 812
812/340=2,4

Slide 19 - Slide

Verkeersvergelijking

Productiecapaciteit wordt volledig benut
Omloopsnelheid is constant
M x V = P x Yr
Toename van geldhoeveelheid leidt tot toename van prijsniveau

Slide 20 - Slide

Stelling: Als het prijspeil stijgt, neemt het BBP reëel toe.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Terugblik
  • De studenten weten aan het einde van de les uitleggen wat motieven kunnen zijn om geld op te potten dan wel uit te geven en kunnen de overige taken van de centrale banken benoemen.  
  • De student kent de verkeersvergelijking van Fisher en kan deze toepassen.
  • De student kan verklaren waarom geld op de lange termijn neutraal is (aan de hand van de verkeersvergelijking van Fisher)de student kan verklaren waarom geld op de lange termijn neutraal is (aan de hand van de verkeersvergelijking van Fisher).
  •  Na deze les is het duidelijk voor de student hoe je voor prijsstabiliteit kan zorgen in een economie.
  • Na deze les kan de student uitleggen wat voor gevolgen rente heeft op de geld- en kapitaal markt.

Slide 22 - Slide

Feedback

Slide 23 - Mind map