210415 Herhaling grammatica woordsoorten 2

Welkom bij Nederlands
Herhaling grammatica woordsoorten 
1 havo/vwo
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Herhaling grammatica woordsoorten 
1 havo/vwo

Slide 1 - Slide

10 minuten stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Programma
- Leerdoelen
- Herhaling theorie woordsoorten (15 minuten)
- Samen oefenen (15 minuten)
- Pauze ( 5 minuten)
Spreekbeurt Noah + Jaap (15 minuten)
- Verder oefenen / toets bespreken (25 minuten)

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Ik kan de volgende woordsoorten in een zin herkennen: 
- zelfstandige naamwoorden;
- bepaalde en onbepaalde lidwoorden;
- bijvoeglijke naamwoorden;
- zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord;
- aanwijzend en vragend voornaamwoord;
- voorzetsel en bijwoord.

Slide 4 - Slide

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig werkwoord
De
vaas
stond
op
tafel
gebroken

Slide 5 - Drag question

Het woord 'een' is altijd een lidwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Herhaling theorie
Voorzetsel (vz): Geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Ezelsbruggetje: vakantie-woordjes/kast-woordjes
Vaste combinaties:
 in verband met                     door middel van
 met behulp van                    in plaats van

Let op: Delen van splitsbare werkwoorden zijn geen voorzetsels.


Slide 7 - Slide

Herhaling theorie
Voorbeelden vz:
 
Plaats: op de tafel, te Utrecht, achter de boom
Tijd: na het eten, tijdens de les, over 15 minuten
Reden/oorzaak: vanwege het ongeluk, door de regen

Slide 8 - Slide

Welk(e) vz zie je?
Met zijn mobieltje bel ik mijn oma op.
A
met
B
met, op
C
zijn, mijn
D
mobieltje, oma

Slide 9 - Quiz

Herhaling theorie

Slide 10 - Slide

Herhaling theorie
Voorbeelden bw:
Tijd: vandaag, gisteren, vroeger, later, nu, soms, ooit, altijd
Plaats: er, daar, hier, nergens, overal, daarginds, opzij
(On)zekerheid: absoluut, zeker, vast, wel, echt, ongetwijfeld
Ontkenning: niet, nooit, geenszins, nimmer
Vraagwoorden: wanneer, waarheen, waarom, hoe
Maar ook: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke

Slide 11 - Slide

Welke bw zie je?
Tijdens de vakantie ga ik lekker uitslapen en zeker niet vroeg opstaan.
A
tijdens
B
tijdens, lekker, zeker
C
lekker, zeker, niet
D
lekker, zeker, niet, vroeg

Slide 12 - Quiz

Samen oefenen
Ontleed de volgende zinnen

Zou Maarten die valse kat in zijn eentje drinken durven geven?

Mijn moeder vraagt wie ik wil uitnodigen voor mijn verjaardag. 
timer
7:00

Slide 13 - Slide

Samen oefenen
Ontleed de volgende zinnen

Zou (hww) Maarten (zn) die (aanw.vnw) valse (bn) kat (zn) in (vz) zijn (-) eentje (zn) drinken (zn) durven (hww) geven (zww)?

Mijn (-) moeder (zn) vraagt (zww) wie (vr.vnw) ik (-) wil (hww) uitnodigen (zww) voor (vz) mijn (-) verjaardag (zn). 

Slide 14 - Slide

Pauze
timer
5:00

Slide 15 - Slide

Verder oefenen
Oefen zelf verder:
- Maak een overzicht met alle woordsoorten + uitleg;
- Maak opdrachten op Nieuw Nederlands online;
- https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/
woordsoorten.
- https://www.taal-oefenen.nl/taal-groep-8/woordsoorten/gemengd
timer
25:00

Slide 16 - Slide

Spreekbeurt
Noah
Jaap

Slide 17 - Slide

Toets bespreken!

Slide 18 - Slide

1. Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar? (1p)
A Om de persoonsvorm te vinden kun je het getal van de zin veranderen. Het
  werkwoord dat niet verandert, is de persoonsvorm.


B Om de persoonsvorm te vinden kun je de zin in een andere tijd zetten. Het
     werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.


C Om de persoonsvorm te vinden kun je elke zin vragend maken. Het eerste
 woord in de zin is dan de persoonsvorm.

Slide 19 - Slide

2. Noteer de onderdelen waaruit een werkwoordelijk gezegde kan bestaan. (1p)

Slide 20 - Slide

3. Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is waar? (1p)

A Het lijdend voorwerp kan met een voorzetsel beginnen.
B Het lijdend voorwerp kun je alleen vervangen door ‘iets’.
C Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag ‘Wat (of Wie) +  werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’.

Slide 21 - Slide

4. Zijn de beweringen waar of niet waar? Noteer dit voor elke bewering.


a. Elk zinsdeel uit een zin kan je meerdere keren benoemen.


b. Vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt, zijn geen bijwoordelijke bepaling.

c. Een meewerkend voorwerp begint altijd met ‘aan’ of ‘voor’.

Slide 22 - Slide

5. Welke verdeling in zinsdelen is juist? (1p)
A Waarom | neemt | hij | zijn telefoon | nooit | op | tijdens een lesuur?


B Waarom | neemt | hij | zijn telefoon nooit | op | tijdens een lesuur?


C Waarom | neemt hij | zijn telefoon | nooit op | tijdens een lesuur?


D Waarom | neemt | hij | zijn telefoon | nooit | op tijdens een lesuur?

Slide 23 - Slide

Vraag 6
 Afgelopen winter belden mijn ouders en de buren de ANWB op voor pechhulp. 

pv =
ow =
wg =

Slide 24 - Slide

Vraag 7
a. De docent sprak de leerling voor de les aanmoedigend toe.
b. Vanwege de Dutch Grand Prix moet Zandvoort waarschijnlijk extra treinen voor de supporters inzetten.
c. Dat nieuwe boek van Cis Meijer hadden de leerlingen in één keer uitgelezen tijdens de vakantie.
d. Op welk eiland zal Expeditie Robinson afspelen na dit natte seizoen?

Slide 25 - Slide

Vraag 8
Welke werkwoorden kunnen géén meewerkend voorwerp bij zich hebben?

A    kletsen
B    uitrusten
C   doneren
D    bezorgen

Slide 26 - Slide

Vraag 9
In welke zin is ‘voor de jarige’ een bijwoordelijke bepaling? Leg vervolgens uit waarom in de andere zin ‘voor de jarige’ geen bijwoordelijke bepaling is.

 A Iedereen zong voor de jarige een mooi verjaardagsliedje
B Iedereen stond voor de jarige om haar het cadeautje te geven. 

Slide 27 - Slide

Vraag 10
Noteer de bijwoordelijke bepaling(en) (bwb) uit de volgende zin. Zet een streepje (-) als er geen bijwoordelijke bepaling in de zin zit.

Ook zangeres Zendaya heeft gisteren in New York een Teen Choice Award
  gewonnen.
          bwb = […]
          bwb = […]
          bwb = […]

Slide 28 - Slide