This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
ik vind de blauwe trui leuk = j'aime le pull bleu
jij vindt de groene jurk leuk = tu aimes la robe verte
Ik ben dol op de blauwe rok = ..................... la jupe bleue
zij zijn dol op de rode t-shirt = ...................... le t-shirt rouge
Ik ben dol op pizza = j'adore la pizza
zij zijn dol op hockey = ils adorent le hockey
jij hebt liever de sportschoenen = .................les baskets
hij heeft liever muziek = ................. la musique
ik heb een hekel aan rap = ................. le rap
hij heeft een hekel aan muziek = ................. la musique
ik heb een hekel aan rap = je déteste le rap
hij heeft een hekel aan muziek = il déteste la musique
+ le /la / les
+ zelfstandig naamwoord!
Tu aimes le t-shirt?
Elle adore la jupe
Ils détestent les baskets.