ww aimer, adorer, détester + lidwoord

Aan het eind van de les kan je..
zeggen wat je leuk vindt en wat je niet leuk vindt 
Bonjour!!
Wat gaan we doen?

leren de werkwoorden op-er vervoegen:
Aimer, adorer, préferer, détester
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Aan het eind van de les kan je..
zeggen wat je leuk vindt en wat je niet leuk vindt 
Bonjour!!
Wat gaan we doen?

leren de werkwoorden op-er vervoegen:
Aimer, adorer, préferer, détester

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welke zin klopt?
A
J'habites à Hilversum.
B
Tu habites à Hilversum.
C
Il habites à Hilversum.
D
Elle habites à Hilversum.

Slide 3 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Nous habitez à Bussum.
B
Ils habitez à Bussum.
C
Vous habitez à Bussum.
D
Elles habitez à Bussum.

Slide 4 - Quiz

aimer              = houden van, leuk vinden
                                                  (2 woorden!)     

Slide 5 - Slide

wat vind je leuk?

ik vind de blauwe trui leuk                 =  j'aime le pull bleu

jij vindt de groene jurk leuk               =  tu aimes la robe verte

 

aimer              = houden van, leuk vinden
                                                      

Slide 6 - Slide

wat vind je leuk?

ik vind de blauwe trui leuk = j'aime le pull bleu


jij vindt de groene jurk leuk = tu aimes la robe verte

 

aimer              = houden van, leuk vinden
                                                      

Slide 7 - Slide

adorer                = dol zijn op                    
                               (3 woorden) 

Slide 8 - Slide

waar ben je dol op?

Ik ben dol op de blauwe rok         = ..................... la jupe bleue

zij zijn dol op de rode  t-shirt       = ...................... le t-shirt rouge

 

adorer                = dol zijn op                    
                                

Slide 9 - Slide

waar ben je dol op?

Ik ben dol op pizza                            = j'adore la pizza

zij zijn dol op hockey                       = ils adorent le hockey

 

adorer                = dol zijn op                    
                             

Slide 10 - Slide

préférer = liever hebben
                    (2 woorden)
                    
  

Slide 11 - Slide

wat heb je liever?

jij hebt liever de sportschoenen     = .................les baskets  

hij heeft liever muziek                         = ................. la musique


préférer = liever hebben
                    
                               

Slide 12 - Slide

wat heb je liever?

jij hebt liever de sportschoenen = .................les baskets  


hij heeft liever muziek = .................                     la musique


préférer = liever hebben
                     
                                

Slide 13 - Slide

détester = een hekel hebben aan, haten
                                         (4 woorden) 

Slide 14 - Slide

waar heb je een hekel aan?

ik heb een hekel aan rap                   = ................. le rap

hij heeft een hekel aan muziek      = ................. la musique


détester = een hekel hebben aan, haten
                                         

Slide 15 - Slide

waar heb je een hekel aan?

ik heb een hekel aan rap                   = je déteste le rap

hij heeft een hekel aan muziek      = il déteste la musique


détester = een hekel hebben aan, haten
                                         

Slide 16 - Slide

LET OP:

aimer
adorer
préférer
détester




+ le /la / les/ l'

+ zelfstandig naamwoord!


Tu aimes le t-shirt?

Elle adore la jupe.

Ils détestent les baskets.

Il préfère l'hôtel à Paris.


Slide 17 - Slide

Au travail / zelfstandig aan het werk:

Slide 18 - Slide

Ik hou van rapmuziek.



A
J'aimons le rap.
B
J'aimes le rap.
C
J'aimez le rap.
D
J'aime le rap.

Slide 19 - Quiz

Wij zijn dol op voetbal.
A
Nous adorons le foot.
B
Nous adorons foot.
C
Nous adorez le foot.
D
Nous adorons à foot.

Slide 20 - Quiz

Zij hebben een hekel aan pizza.
A
Ils détestent pizza.
B
Ils détestent à pizza.
C
Ils détestent la pizza.
D
Ils détestez pizza.

Slide 21 - Quiz

Zij is dol op dansen.
A
Elle adore danse.
B
Elle adore la danse.
C
Elle adorent la danse.
D
Elle adore à la danse.

Slide 22 - Quiz

Hebben jullie een hekel aan rugby?
A
Vous détestez le rugby?
B
Vous détestent rugby?
C
Vous détestez rugby?
D
Vous déteste le rugby?

Slide 23 - Quiz

Paul is dol op dansen.
A
Paul adore danse.
B
Paul adores la danse.
C
Paul adore la danse.
D
Paul adorez la danse.

Slide 24 - Quiz

Heb jij een hekel aan koekjes?
A
Tu détestes gâteaux?
B
Tu déteste les gâteaux?
C
Tu déteste gâteaux?
D
Tu détestes les gâteaux?

Slide 25 - Quiz

Bien fait!

Slide 26 - Slide