This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
ik vind voetbal leuk = j'aime le foot
jij vindt dansen leuk = tu aimes la danse
Ik ben dol op pizza = ..................... la pizza
zij zijn dol op hockey = ...................... le hockey
Ik ben dol op pizza = j'adore la pizza
zij zijn dol op hockey = ils adorent le hockey
jij hebt liever sport = ................. le sport
hij heeft liever muziek = ................. la musique
jij hebt liever sport = tu préfères le sport
hij heeft liever muziek = il préfère la musique
ik heb een hekel aan rap = ................. le rap
hij heeft een hekel aan muziek = ................. la musique
ik heb een hekel aan rap = je déteste le rap
hij heeft een hekel aan muziek = il déteste la musique
+ le /la / les
+ zelfstandig naamwoord!
Tu aimes le tennis?
Elle adore la pizza.
Ils détestent les matchs.