Nakijken opdracht 2 en 3 Spelling H.2. G3

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Nakijken Spelling H.2. 

Opdracht 2

Per vraag 10 seconden. Wanneer er meerdere woorden vervoegd moeten worden 20 seconden. 

1. Van die struiken zou ik er wel enkele(n) in mijn tuin willen planten.

1. Enkele
2. Enkelen

2. Toen de vermoeide wandelaars bij het hotel arriveerden, bleek er maar voor enkele(n) een kamer vrij te zijn.

1. Enkele
2. Enkelen

3. Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben ze beide(n) schuld.

1. Beide
2. Beiden

4. Die broers maken altijd ruzie en meestal hebben beide(n) schuld.

1. Beide
2. Beiden

5. Onder de kunstkenners waren Jansen en Tilanus de eerste(n) die het schilderij waardeerden.

1. Eerste
2. Eersten

6. Van de zoogdieren waren de resusaapjes de laatste(n) die aan land werden gebracht.

1. Laatste
2. Laatsten

7. Helaas zijn sommige(n) van de bestuursvoorstellen door de ledenvergadering verworpen.

1. Sommige
2. Sommigen

8. De bewoners van het huis vonden de gevelversiering mooi, maar van de buurtbewoners waren slechts weinige(n) enthousiast.

1. Weinige
2. Weinigen

9. Vele(n) zijn geïnteresseerd in een sportcarrière, maar weinige(n) hebben de discipline om iets te bereiken.

1. Vele, weinige
2. Velen, weinigen
3. Vele, weinigen
4. Velen, weinige

10. Tot mijn spijt waren de gehaktballen alle(n) bedorven.

1. Alle
2. Allen

Opdracht 3 

Per vraag 10 seconden. Wanneer er meerdere woorden vervoegd moeten worden 20 seconden. 

1. Op de receptie genoten de aanwezige(n) van heerlijke versnaperingen.

1. Aanwezige
2. Aanwezigen

2. Ik zag op de markt twee antieke uiltjes en kocht de kleinste(n) voor mijn verzameling.

1. Kleinste
2. Kleinsten

3. Deze zoete dropjes lust ik wel, maar die zoute(n) krijg ik echt niet door mijn keel.

1. Zoute
2. Zouten

4. Bij aankomst werden we in twee groepen verdeeld: de oudere(n) mochten naar hun kamers en de jongere(n) hadden eerst corvee.

1. Oudere, jongere
2. Ouderen, jongeren
3. Ouderen, jongere
4. Oudere, jongeren

5. De oudste(n) broers van de familie organiseerden een feestje voor je jongste(n).

1. Oudste, jongste
2. Oudsten, jongsten
3. Oudsten, jongste
4. Oudste, jongsten

6. Zijn die kleren op de bank van jou? Nee, de mijne(n) liggen hier.

1. Mijne
2. Mijnen

7. Beminde(n) vrienden, mijn geliefde(n), zuster Janneke heeft zowel haar dierbare(n) als de beminde(n) van haar man Kees uitgenodigd (...).

1. Beminde, geliefde, dierbare, beminde
2. Beminden, geliefden, dierbaren, beminden
3. Beminde, geliefde, dierbaren, beminden

8. Waarom moeten de goede(n) altijd onder de kwade(n) lijden?

1. Goede, kwade
2. Goeden, kwaden
3. Goede, kwaden
4. Goeden, kwade

9. Deze auto is een van de beste(n) die Paul ooit heeft gehad.

1. Beste
2. Besten

10. Voor het loket van de sociale dienst zaten vier gehandicapte(n): twee manke(n) en twee lamme(n).

1. Gehandicapte, manke, lamme
2. Gehandicapten, manken, lammen
3. Gehandicapten, manke, lamme
4. Gehandicapte, manke, lammen

Wat ging goed? Wat kon er beter?