wk 46: tekstbegrip en spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Programma + lesdoelen les 1

Tekstbegrip (40 min inclusief lezen in leesboek):

• Je kunt een tekst samenvatten door afbeeldingen te gebruiken

Spelling: (40 min):

• Je oefent met de onderdelen waar je nog moeite mee hebt.

Tekstbegrip

Tekstbegrip

Waar denk je dat de tekst over gaat? 

Tijdens het lezen

De tekst telt een aantal alinea's die de ene keer door een witregel zijn aangegeven en de andere keer door de zin niet helemaal vol te maken. 

Noteer in je schrift in steekwoorden per alinea de kern. 

Geef de opdracht de naam 'leessandwich wk 46'

Na het lezen

Je gaat een collage maken bij de tekst. 

Zoek bij iedere alinea één of meerdere afbeeldingen die vertellen waar de tekst over gaat. Doe dit ook voor de overige alinea's. 

Straks moet je aan de hand van je collage de tekst kunnen navertellen. 

Spelling

Iemand die lid is van de PVDA is een ......

De kleren van Lies zijn ......

Het boek van Peter is ......

Iemand die op het MBO zit, is een ......

De hoed van Beatrix is ......

Een voetballer van PSV is een ......

Iemand die ouder is dan 65 is een (65+)......

Een kleine lolly is een ......

keuzeprogramma

samentrekkingen

drive- spelling - blok 4 t/m 6 - opdrachten- opdr samentrekkingen 

Zelf nakijken!

alle onderdelen tot nu toe

drive- spelling - blok 4 t/m 6 - opdrachten- opdr lastige onderdelen spelling blok 1 t/m 4 tot nu toe. 

Zelf nakijken!

tussenletter in samenstellingen

drive- spelling - blok 4 t/m 6 - opdrachten- opdr tussenletter in samenstellingen

Zelf nakijken!

Programma + lesdoelen les 2

Tekstbegrip:

• Werken aan krantendossier

Spelling (40 min):

• We herhalen regels bij de samenstellingen (omdat 'het klinkt goed' helaas geen regel is).

Tekstbegrip

Tekstbegrip

Krantendossier week 46

Je hebt vandaag de tekst uit les 1 nodig over de selectie voor het WK. 

Plak de tekst in je krantendossier en zet erboven 'week 46'

Beantwoord de vragen in de volgende dia. 

Vragen krantendossier wk 46:

1. Op welke manier is deze tekst ingeleid? 

2. In alinea 3 staat een opsomming. Aan welk signaalwoord kun je dit zien? Wat wordt er opgesomd?

3. Onderstreep in alinea 4 twee verwijswoorden, nummer ze en vertel waar ze naar verwijzen. 

4. In alinea 5 staat het woord 'echter'. Dit woord geeft een tegenstelling aan. Noem beide delen van de tegenstelling. 

5. Bevat deze tekst een duidelijk slot? Geef aan waarom wel of niet. 

Spelling

Woordzoeker

Je krijgt een woordzoeker uitgedeeld en volgt de aanwijzingen die in de opdracht staan.