Lijdend voorwerp brugklas

15-11-2021
Zinsontleding les 3
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

15-11-2021
Zinsontleding les 3

Slide 1 - Slide

Welke zinsdelen hebben we al besproken?

Slide 2 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Gistermiddag heeft mijn vader zijn nieuwe auto op kunnen halen.

Slide 3 - Open question

WAAR of NIET WAAR:
In het onderwerp van de zin komt vaak een voorzetsel voor.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 4 - Quiz

Geef een voorbeeld van een zin met een niet-werkwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Dus:
Lijdend voorwerp:
- voorwerp dat of persoon die nodig is om de handeling uit te voeren. 
- maakt de handeling mee zonder zelf iets te doen. 

Wie of wat + gezegde + onderwerp

En let op:
- Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. 
- Er bestaan ook veel zinnen die géén lijdend voorwerp bevatten. 
- Zinsdelen die hoeveelheden aangeven zijn nooit een lijdend voorwerp. 

Slide 7 - Slide

Oefening:
Benoem alle zinsdelen die je kent in de volgende zinnen:

1. De jongen aait de hond in het park. 
2. Gistermiddag doodde het kind een irritante wesp. 
3. Het hele café zat tijdens het WK te juichen. 

Slide 8 - Slide

Probeer een zin te maken met de volgende zinsdelen:

plaatsbepaling - pv - ow - lv - rest gezegde

Slide 9 - Open question

VB.
plaatsbepaling - pv - ow - lv - rest gezegde
Gistermiddag heb ik mijn broertje geslagen.  
In de vakantie heb ik mijn fiets gepoetst. 

Waarom belangrijk? Variatie in zinnen maakt het plezieriger om een tekst te lezen. 

Slide 10 - Slide

Aan de slag!
Lees de theorie van les 3 nog eens goed door.
Maak oefening 7
Werk verder aan TIO

Slide 11 - Slide

1. In de zomervakantie gaat Jack naar Portugal.
2. Afgelopen vrijdag heeft de slager ons eigen varken geslacht.
3. Voor de ingang van het station zit de zwerver de hele dag te bedelen.
4. Voor morgen kunnen we het vlees braden.
5. Een beroemde boyband geeft in juni in Amsterdam concerten.
6. Kim moet elke dag vijftien km fietsen.
7. De schooladministratie heeft mijn ouders een brief gestuurd.
8. Ons handbalteam moet morgen werken.

1. In de zomervakantie gaat Jack naar Portugal.
2. Afgelopen vrijdag heeft de slager ons eigen varken geslacht.
3. Voor de ingang van het station zit de zwerver de hele dag te bedelen.
4. Voor morgen kunnen we het vlees braden.
5. Een beroemde boyband geeft in juni in Amsterdam concerten.
6. Kim moet elke dag vijftien km fietsen.
7. De schooladministratie heeft mijn ouders een brief gestuurd.
8. Ons handbalteam moet morgen werken.

Slide 12 - Slide

Het lijdend voorwerp
= voorwerp dat nodig is om de handeling uit te voeren

Je vindt het lv met de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Gisteren heeft mijn moeder alle t-shirts van het voetbalteam gewassen.
A
Gisteren
B
mijn moeder
C
alle t-shirts
D
alle t-shirts van het voetbalteam

Slide 14 - Quiz

Welke zinsconstructie is nooit mogelijk?
A
ow - pv - lv - gezegde
B
pv - ow - lv
C
lv- pv - ow
D
ow - pv - lv - lv

Slide 15 - Quiz