- Maak 3 zinnen met daarin een vergelijking met het woordje
dan.- Gebruik twee zelfstandige naamwoorden (nouns).
Bijvoorbeeld: mijn fiets - jouw fiets
Mijn fiets is groter dan jouw fiets.
- Je kunt de woordenlijst gebruiken uit het lesboek om zelfstandige naamwoorden in op te zoeken.