Les 2 - Hoofdstuk 2 - werkwoordelijk gezegde

Tweede uur vandaag
  • Hoofdstuk 2: werkwoordelijk gezegde

  • Maandag 30 mei:
    proefwerk redekundig ontleden H1 t/m H6 en De Brug
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tweede uur vandaag
  • Hoofdstuk 2: werkwoordelijk gezegde

  • Maandag 30 mei:
    proefwerk redekundig ontleden H1 t/m H6 en De Brug

Slide 1 - Slide

Lesdoel


Je leert over het werkwoordelijk gezegde in zinnen zodat je ze kunt herkennen.

Slide 2 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)


Dit zinsdeel is een uitbreiding op de persoonsvorm (pv) en zegt wat iemand 'doet' of wat er 'gebeurt'. 

                           
                         

Slide 3 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 

  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 4 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
Wachtend op de bus/ ging/ Ellen/ alvast/ haar geschiedenistoets/ leren.
pv= ging
ow= Ellen
wg= ging leren
*Wachtend is een onvoltooid werkwoord en hoort NIET bij het werkwoordelijk gezegde!

  • het woord te als het voor een werkwoord staat.
  • de woorden aan als ze voor een werkwoord staan.
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
    Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 5 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.
Achter zijn villa/ ligt/ de beroemde acteur/ in een hangmat/ te lezen.
pv= ligt
ow= de beroemde acteur
wg= ligt te lezen

Slide 6 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.

Enkele brugklassers/ waren/ op het schoolplein/ aan het basketballen.
pv= waren
ow= enkele brugklassers
wg= waren aan het basketballen

Slide 7 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.

De voorzitter van de club/ reikt/ de prijzen/ uit.
pv= reikt
ow= de voorzitter van de club
wg= reikt uit

Slide 8 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is soms een werkwoordelijke uitdrukking!

Uit vrees voor een arrestatie/ kozen/ de demonstranten/ het hazenpad.
pv= kozen
ow= de demonstranten
wg= kozen het hazenpad

'Het hazenpad kiezen' is een uitdrukking voor 'vluchten' en dus een wg!

Slide 9 - Slide

Klassikaal maken opdracht 8


Noteer de antwoorden in je schrift van opdracht 8 (blz. 250)

Slide 10 - Slide

Antwoorden opdracht 8 (blz. 250)
Opdracht 8
1. heeft getest
2. voegen toe
3. bevat
4. kunnen maken
5. moet rijzen
6. mogen ontbreken

Slide 11 - Slide

Zelf aan de slag



Maak zelf (!) zonder overleg opdracht 2 en 3.1 op blz. 59.
Klaar? Maak dan opdracht 4. Dit is huiswerk!
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 59)
Vetgedrukt = onderwerp 
Onderstreept = werkwoordelijk gezegde
a. Onze nieuwe hond (ow) loopt geregeld weg.
b. Al de hele middag zijn de jongens (ow) aan het vissen in de sloot.
c. In zijn hangmat ligt Achmad uit Bagdad (ow) zijn dagblad te lezen.


Slide 13 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 59)
d. De meeste leerlingen (ow) kijken al weken uit naar de kerstvakantie.
e. Gelukkig bleek Sinterklaas (ow) op tijd te arriveren in Middelburg.
f. In de achtertuin was Melchior (ow) de struiken aan het snoeien.


Slide 14 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 59)
De persoonsvormen zijn onderstreept!
a. De leerlingen/ hebben/ de nieuwe docent Frans/ geregeld/ op de kast gejaagd.
ow = De leerlingen
wg = hebben op de kast gejaagd
b. Bij zijn dertigste inbraak / liep / de crimineel / uiteindelijk / tegen de lamp.
ow = de kleine crimineel
wg = liep tegen de lamp
c. Na de nederlaag / stak / de trainer / zijn speelsters / een hart onder de riem.
ow = de trainer
wg = stak een hart onder de riem



Slide 15 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 3 (blz. 59)
De persoonsvormen zijn onderstreept!
d. Cabaretiers / mogen / graag / de draak steken / met bekende landelijke politici.
ow = Cabaretiers
wg = mogen de draak steken
e. Op de toets / werden / de brugklassers / stevig / aan de tand gevoeld.
ow = de brugklassers
wg = werden aan de tand gevoeld
f. Na de fraude / bleek / de directeur / met de noorderzon / vertrokken / te zijn.
ow = de directeur
wg = bleek met de noorderzon vertrokken te zijn




Slide 16 - Slide

Huiswerk


Maken voor vrijdag:
Hoofdstuk 1 - opdrachten 1, 2 en 3 (blz. 29).
Hoofdstuk 2 - opdracht 4 (blz. 59)

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 59)

Slide 18 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 4 (blz. 59)

Slide 19 - Slide