This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom!
Doel van vandaag:
Oefenen voor de toets van aanstaande woensdag.
Vandaag gaan we aan de slag met ww-spelling.
Tip: noteer de zinnen van deze les in je schrift.
Slide 1 - Slide
Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert. Hij ontsnapte uit de gevangenis in Amsterdam.
Slide 2 - Open question
Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert. De vraag verandert steeds weer.
Slide 3 - Open question
Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert.
Het vliegtuig landde op de juiste landingsbaan.
Slide 4 - Open question
Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert. Hij redt het kind uit het brandende huis.
Slide 5 - Open question
Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert. Het cadeau kan worden opgehaald in de winkel.
Slide 6 - Open question
Vul in de zin hieronder de juiste werkwoordsvorm in.
De dieren ........ (leven VT) vooral bij de rivier.
Slide 7 - Open question
Vul in de zin hieronder de juiste werkwoordsvorm in.
Hij ....... (verhuizen tt) naar een andere stad.
Slide 8 - Open question
Vul in de zin hieronder de juiste werkwoordsvorm in.
Ik heb een bal naar hem .......... (gooien vd)
Slide 9 - Open question
Vul in de zin hieronder de juiste werkwoordsvorm in.
De politie .......... (waarschuwen tt) de mensen op straat
Slide 10 - Open question
Vul in de zin hieronder de juiste werkwoordsvorm in.
In het gebied ........ (verschijnen vt) vaak wilde dieren.
Slide 11 - Open question
Maak 2 zinnen. één met het werkwoord betaalt en één met het werkwoord betaald
Slide 12 - Open question
Wil je oefenen met werkwoordspelling?
Maak gebruik van de app werkwoordspelling op Plot26!