This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Ruzie
Slide 1 - Slide
stom
1) dom
zin:Wat stom, ik heb haar nummer niet opgeschreven!
2) niet leuk
zin: Wat een stomme film.
37
Slide 2 - Slide
stoppen
werkwoord
ik stop - wij stoppen
niet meer doen
zin:Bij een rood licht moet je stoppen.
zin:Stop met roken!
38
Slide 3 - Slide
de tas
kun je dingen in doen
een tas dragen
de tas - de tassen
veel soorten tassen
zin:Zij doet de boodschappen in de tas.
39
Slide 4 - Slide
terugslaan
terug = naar de plaats waar iets/iemand vandaan komt
slaan = iemand/iets met je hand hard raken
werkwoord
ik sla terug - wij slaan terug
zin:De tegenstander slaat hard terug, want hij wil winnen.
40
Slide 5 - Slide
tijdens
in die tijd
voor - tijdens - na
zin:Tijdens de pauze ga ik naar de wc. Voor de pauze en na de pauze ben ik in de klas.
41
Slide 6 - Slide
trappen
schoppen
werkwoord
ik trap - wij trappen
1) trappen op = op iets gaan staan
zin: Kijk uit, je trapt in de poep!
2) trappen tegen = je voet hard tegen iets aan laten komen
zin: De kinderen trappen tegen de bal.
42
Slide 7 - Slide
Maak een zin met het woord: stom
37
Slide 8 - Open question
Ik .......... mijn boek in mijn tas. Hij ......... met de toets want hij is klaar. Wij ............... voor het rode licht. U ............ bij de witte lijn en wacht op mij.
38
A
stop, stoppen, stoppen, stopt
B
stop, stopt, stoppen, stopt
C
stopt, stoppen, stoppen, stoppen
D
stoppen, stopt, stoppen, stopt
Slide 9 - Quiz
39
doktertas
heuptas
handtas
koffer
plastic tas
laptoptas
avond tasje
rugzak
Slide 10 - Drag question
Maak het rijtje af voor het werkwoord: terugslaan ik sla terug jij ............... hij .............. wij / jullie / zij ...............
40
Slide 11 - Open question
Tijdens de les .............
41
denk ik aan mijn familie
denk ik aan mijn vriend / vriendin
denk ik aan eten
denk ik aan mijn problemen
denk ik in mijn eigen taal
denk ik aan mijn bed
denk ik goed mee
denk ik dat ik moet plassen
denk ik aan geld
denk ik aan de toekomst
Slide 12 - Poll
De jongen is boos. Hij trapt ............ de stoel.