ruzie

Ruzie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Ruzie

Slide 1 - Slide

Waarover gaat dit thema?


Dit thema gaat over ruzie, roddelen en pesten.
Waar maak je ruzie over?
Wat zeg je dan? Hoe kan je een ruzie weer goedmaken?
En als iemand roddelt of pest, wat kun je dan doen?

Slide 2 - Slide

Wat oefen je?
Je leest en schrijft een tekst over ruzie of een probleem; je praat over oplossingen.
Je leest over een ruzie goedmaken en je oefent daarmee.
Je praat over pesten en roddelen, je leest en bedenkt adviezen; je schrijft een e-email.
Je leest en schrijft reacties op pesten; je bespreekt ze samen.

Slide 3 - Slide

Woordenschat

Slide 4 - Slide

slaan
  • iemand of iets met je hand hard raken
  • werkwoord
  • ik sla -wij slaan
  • zin: Zij slaat haar broer omdat ze boos is. 

Slide 5 - Slide

stom
  • dom
  • zin: Wat stom, ik heb haar nummer niet opgeschreven!
  • niet leuk 
  • zin: Wat een stomme film.

Slide 6 - Slide

stoppen
  • werkwoord
  • ik stop - wij stoppen
  • niet meer doen 
  • zin: Bij een rood licht moet je stoppen.
  • zin: Stop met roken!

Slide 7 - Slide

de tas
  • de tas - de tassen 
  • kan je dingen in doen
  • een tas kan je dragen
  • zin: Zij doet de boodschappen in de tas.

Slide 8 - Slide

terugslaan
  • terug = naar de plaats waar iets/iemand vandaan komt 
  • slaan = iemand/iets met je hand hard raken
  • werkwoord
  • ik sla terug - wij slaan terug
  • zin: De tegenstander slaat hard terug, want hij wil winnen.
40

Slide 9 - Slide

tijdens
  • in die tijd
  • voor - tijdens - na
  • zin: Tijdens de pauze ga ik naar de wc. Voor de pauze en na de pauze ben ik in de klas.
41

Slide 10 - Slide

trappen
  •  schoppen
  • werkwoord
  • ik trap - wij trappen
  • 1) trappen op = op iets gaan staan
  • zin: Kijk uit, je trapt in de poep! 
  • 2) trappen tegen = je voet hard tegen iets aan laten komen 
  • zin: De kinderen trappen tegen de bal.
42

Slide 11 - Slide

Waar zie je:
slaan?
36
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het woord:
stom
37

Slide 13 - Open question

Ik .......... mijn boek in mijn tas.
Hij ......... met de toets want hij is klaar.
Wij ............... voor het rode licht.
U ............ bij de witte lijn en wacht op mij.
38
A
stop, stoppen, stoppen, stopt
B
stop, stopt, stoppen, stopt
C
stopt, stoppen, stoppen, stoppen
D
stoppen, stopt, stoppen, stopt

Slide 14 - Quiz

39
doktertas
heuptas
handtas
koffer
plastic tas
laptoptas
avond tasje
rugzak

Slide 15 - Drag question

Maak het rijtje af voor het werkwoord: terugslaan
ik sla terug
jij ...............
hij ..............
wij / jullie / zij ...............
40

Slide 16 - Open question

Tijdens de les .............
41
denk ik aan mijn familie
denk ik aan mijn vriend / vriendin
denk ik aan eten
denk ik aan mijn problemen
denk ik in mijn eigen taal
denk ik aan mijn bed
denk ik goed mee
denk ik dat ik moet plassen
denk ik aan geld
denk ik aan de toekomst

Slide 17 - Poll

De jongen is boos.
Hij trapt ............ de stoel.
42
A
onder
B
achter
C
in
D
tegen

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video