Dag 6

Ruzie - DAG 6
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Ruzie - DAG 6

Slide 1 - Slide

De woorden van vandaag
  1. slaan
  2. stom(me)
  3. stoppen
  4. de tas
  5. terugslaan
  6. tijdens
  7. trappen

Slide 2 - Slide

slaan (ww)
  • iemand of iets met je hand hard raken

  • TT - ik sla, jij slaat, wij slaan
  • VT - ik sloeg, wij sloegen
  • VTD - ik heb geslagen

  • zin: Zij slaat haar broer, omdat ze boos is. 
36

Slide 3 - Slide

stom(me) (bnw)
  • 1) dom
  • zin: Wat stom, ik heb haar nummer niet opgeschreven!
  • 2) niet leuk 
  • zin: Wat een stomme film.
37

Slide 4 - Slide

stoppen (ww)
  • niet meer doen 

  • TT - ik stop, jij stopt, wij stoppen
  • VT - ik stopte, wij stopten
  • VTD - ik ben gestopt

  • zin: Bij een rood licht moet je stoppen.
  • zin: Stop met roken!
38

Slide 5 - Slide

de tas (znw)
  • kun je dingen in doen
  • een tas dragen
  • de tas - de tassen 
  • veel soorten tassen: boodschappentas, sporttas, rugtas (rugzak), handtasje, ...

  • zin: Zij doet de boodschappen in haar tas.
39

Slide 6 - Slide

terugslaan (ww)
  • terug = naar de plaats waar iets/iemand vandaan komt 
  • slaan = iemand/iets met je hand hard raken

  • TT - ik sla terug, hij slaat terug, wij slaan terug
  • VT - ik sloeg terug
  • VTD - ik heb teruggeslagen

  • zin: De tegenstander slaat hard terug, want hij wil winnen.
40

Slide 7 - Slide

tijdens
  • in die tijd
  • voor - tijdens - na

  • zin: Tijdens de pauze ga ik naar de wc. Voor de pauze en na de pauze ben ik in de klas.
41

Slide 8 - Slide

trappen (ww)
  •  schoppen

  • TT - ik trap, jij trapt, wij trappen
  • VT - ik trapte, wij trapten
  • VTD - ik heb getrapt

  • 1) trappen op = op iets gaan staan
  • zin: Kijk uit, je trapt in de poep! 
  • 2) trappen tegen = je voet hard tegen iets aan laten komen 
  • zin: De kinderen trappen tegen de bal.
42

Slide 9 - Slide

Waar zie je
'slaan'?
36
A
B
C
D

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met het woord
'stom'.
37

Slide 11 - Open question

Ik ... mijn boek in mijn tas.
Hij ... met de toets, want hij is klaar.
Wij ... voor het rode licht.
U ... bij de witte lijn en wacht op mij.
38
A
stop, stoppen, stoppen, stopt
B
stop, stopt, stoppen, stopt
C
stopt, stoppen, stoppen, stoppen
D
stoppen, stopt, stoppen, stopt

Slide 12 - Quiz

39
doktertas
heuptas
handtas
koffer
plastic tas
laptoptas
avond tasje
rugzak

Slide 13 - Drag question

Maak het rijtje af voor het werkwoord: terugslaan
ik sla terug
jij ...............
hij ..............
wij / jullie / zij ...............
40

Slide 14 - Open question

Tijdens de les ...
41
denk ik aan mijn familie.
denk ik aan mijn vriend / vriendin.
denk ik aan eten.
denk ik aan mijn problemen.
denk ik in mijn eigen taal.
denk ik aan mijn bed.
denk ik goed mee.
denk ik dat ik moet plassen.
denk ik aan geld.
denk ik aan de toekomst.

Slide 15 - Poll

De jongen is boos.
Hij trapt ... de stoel.
42
A
onder
B
achter
C
in
D
tegen

Slide 16 - Quiz