Taalactieftaal thema, les 9: letterlijk en figuurlijk

1 / 20
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisBasisschoolGroep 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat zag je?

Slide 2 - Open question

Letterlijk en figuurlijk
Ik kan uitleggen of iets letterlijk of figuurlijk bedoeld is.
Lesdoel:

Slide 3 - Slide

Uitleg: Letterlijk of figuurlijk?
Als iets letterlijk is zeg je precies wat je bedoelt.
Als iets figuurlijk is zeg je iets met andere woorden.



Als je iets figuurlijks leest alsof het letterlijk is kan je een zin niet begrijpen!

Slide 4 - Slide

Bij figuurlijke taal betekent een woord niet precies wat er staat.

Voorbeelden:
Hij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik nu mooi de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.

Slide 5 - Slide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is
FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken
- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat



Slide 6 - Slide

Helaas kwam er geen kip naar de voetbal.

LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de voetbal.

Helaas kwam er geen kip naar de voetbal.

FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de voetbal.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Letterlijk of figuurlijk:
We zullen hem eens flink aan de tand voelen.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk:
‘Ik krijg een punthoofd van je.'
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk:
In de boom zie ik een kattenkop.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk:
Joost tikt zijn buurman op zijn rug.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 12 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk:
De jongen is zo sterk als een beer.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Letterlijk of figuurlijk:
Het meisje snapt de uitleg; het kwartje is gevallen.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Wat betekent deze zin?
De spreekbeurt is supergoed, iedereen hangt aan haar lippen.

Slide 15 - Open question

De kinderen ruilen hun favoriete Pokémon.

Slide 16 - Open question

Aan elkaar uitleggen:
Zijn deze zinnen letterlijk of figuurlijk gebruikt?

1: Tijdens de theatervoorstelling zitten de kinderen op het puntje van hun stoel.
2: De juf is boos op de klas, ze zet de kinderen in hun hemd.
3: Ik laat geld op de grond vallen, mijn muntje is gevallen.

Slide 17 - Slide

Welke figuurlijke zin heb jij vandaag geleerd?

Slide 18 - Open question

Maak een tekening van één van deze dingen:

Letterlijk de hoogste boom van de buurt.
Figuurlijk je ouders in het zonnetje zetten.
Letterlijk je ouders in het zonnetje zetten.
Letterlijk een stinkend rijke man.

Na de pauze maken we thema 9, les 9 */** opdracht 1, 2 en 3.

Slide 19 - Slide

Kan jij nu het verschil uitleggen tussen letterlijke zinnen en figuurlijke zinnen?
Ja!
Nee, nog niet.
Soms wel, soms niet.

Slide 20 - Poll