1.Persoonsvorm: zin vragend maken- pv vooraan, andere tijd - pv verandert
2. Onderwerp wie (of wat) + pv?
3. WG of NG Zijn alle ww koppelww? -> NG anders -> WG
4. lijdend voorwerp wat (of wie) + alle benoemde zinsdelen. Let op: Bij NG geen lv!
5. meewerkend voorwerp aan wie/voor wie + alle benoemde zinsdelen.
6. bijwoordelijke bepaling Alles wat overblijft.
1, 2 en 3 staan (vrijwel) altijd in de zin.
4,5,6 hoeven niet altijd in de zin te staan.