3ha les 5. Grammatica/6. Formuleren: Verwijzen

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Startopdracht
Onderstreep de verwijswoorden in de onderstaande zin en zet vervolgens het antecedent erbij. 

"Lisa had een nieuwe fiets gekregen. Ze was er erg blij mee. De fiets had grote wielen, wat handig was voor lange ritten. Toen haar broer hem zag, was hij een beetje jaloers."
havo
plus
Is deze zin goed of fout: 

Mijn opa en oma zijn bang dat zij de trein naar Schiphol niet halen, maar ik heb hun verzekerd dat ik hen op tijd kom ophalen. 

Slide 2 - Slide

Uitwerking
Onderstreep de verwijswoorden in de onderstaande zin en zet vervolgens het antecedent erbij. 

"Lisa had een nieuwe fiets gekregen. Ze was er erg blij mee. De fiets had grote wielen, wat handig was voor lange ritten. Toen haar broer hem zag, was hij een beetje jaloers."
havo
plus
Deze zin is juist: 

Mijn opa en oma zijn bang dat zij de trein naar Schiphol niet halen, maar ik heb hun verzekerd dat ik hen op tijd kom ophalen. 

zij = ow
hun = mv
hen = lv 

Slide 3 - Slide

Fijn dat je er bent!
Pak je boek voor op blz 214, pak je schrift, je pen, je iPad/laptop en log in op deze LessonUp. 

 



timer
3:00

Slide 4 - Slide

Vandaag
  • Startopdracht
  • Vorige les 
  •  Uitleg verwijswoorden 
  • Oefenen 
  •  Vragen stellen
  • Evaluatie 

Slide 5 - Slide

Deze week:
Les 1 Terugblik Samentrekking + Grammatica ZD verwijzen
Les 2 Formuleren: fouten met verwijzen (vervalt dus verschuift naar volgende week) 
Les 3 Fictie -> 3PAK afronden opdracht 'Een berg zwijgen'

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.
  •  Ik kan verschillende soorten samentrekking herkennen en gebruiken. 


Slide 7 - Slide

Het huiswerk over samentrekkingen vond ik ...
lastig
een beetje lastig
wel prima
makkelijk

Slide 8 - Poll

Het huiswerk vind je in de studieplanner op Magister. Hoe vaak heb je je huiswerk goed nagekeken?
010

Slide 9 - Poll

Samentrekkingen 
Welke van de onderstaande zinnen bevat een foute samentrekking en waarom? Leg je antwoord uit.

1. Jan las een boek en Marie een tijdschrift.
2. De leraar gaf uitleg en vervolgens een opdracht.
3. Lisa heeft het huis schoongemaakt en haar broer de tuin.

Slide 10 - Slide

Correct antwoord: 
De fout zit in zin 3, want er is sprake van een ongelijk onderwerp. In de eerste zinshelft is het onderwerp Lisa en in de tweede zinshelft haar broer, dus je mag heeft niet weglaten. Het zou moeten zijn: Lisa heeft het huis schoongemaakt en haar broer heeft de tuin schoongemaakt.


Slide 11 - Slide

Aan welke drie voorwaarden moet een samentrekking voldoen?
een samentrekking is...

Slide 12 - Open question

De regels voor samentrekkingen

Het weggelaten deel moet dezelfde vorm hebben (gelijke tijd, getal, etc.).
Het onderwerp, het gezegde en de functie van het weggelaten deel moeten identiek zijn in beide delen van de zin. Hetzelfde getal. 
Ofwel: Dezelfde functie, dezelfde betekenis en hetzelfde getal 

Slide 13 - Slide

Wat weet je al over 'verwijswoorden'?

Slide 14 - Mind map

keuzemenu
A

Ik wil graag nog wat uitleg en quizvragen in LessonUp.
B

Ik start direct met de opdracht op papier.
Bepaal zelf de moeilijkheidsgraad.

Slide 15 - Slide

Wijs je terug naar een (of meer) woorden die eerder zijn genoemd, ook wel het antecedent
Met een verwijswoord
= vaak de kern van een zinsdeel

Slide 16 - Slide

Doutzen Kroes had internationaal succes en poseerde voor grote merken, maar zegt nu dat ze lang niet altijd achter die bedrijven stond.
Doutzen Kroes = de kern van een zinsdeel, het antecedent.
ze = het verwijswoord (wijst terug naar Doutzen Kroes).

Slide 17 - Slide

Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn, wiens
deze, die
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar, wier
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun, wier
deze, die
Als je verwijst, houd je rekening met het (woord)geslacht en het getal/aantal van de kern.

Slide 18 - Slide

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden 


Je verwijst met
en 
het, zijn
dit, dat

Slide 19 - Slide

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. 

Vrouwelijk zijn:
  • vrouwelijke dieren of personen 
  • de woorden op de volgende uitgangen:
-heid, -nis, - ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, - theek, -teit, -tuur


Je verwijst met
en 
zij, ze, haar
deze, die
Leer deze uitgangen uit je hoofd!

Slide 20 - Slide

Mannelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk.

Mannelijk zijn: 
  • mannelijke personen en dieren
  • ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.


Je verwijst met
en 
hij, hem, zijn
deze, die

Slide 21 - Slide

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 22 - Slide

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 23 - Slide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 24 - Slide

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 25 - Drag question

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 26 - Drag question

De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 27 - Quiz

Uitvoeren

Slide 28 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

1. De hond is erg ondeugend. ______ heeft weer een schoen stukgebeten.
2. Mijn nieuwe fiets is geweldig. ______ heeft een felrode kleur.
3. De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond ______ heel moeilijk.
4. Zie je die boom daar? ______ is al 100 jaar oud.
5. Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond ______ verhaal interessant.
6. Kijk naar dit schilderij! Wat vind je  ______?

Slide 29 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

De hond is erg ondeugend. Hij heeft weer een schoen stukgebeten.  (Verwijst naar "de hond")
Mijn nieuwe fiets is geweldig. Hij heeft een felrode kleur.     (Verwijst naar "de fiets")
De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond die heel moeilijk.  (Verwijst naar "de opdracht")
Zie je die boom daar? Die is al 100 jaar oud. (Verwijst naar "de boom")
Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond haar verhaal interessant.  (Verwijst naar "Maria's vakantieverhaal")
Kijk naar dit schilderij! Wat vind je daarvan?   (Verwijst naar "dit schilderij")

Slide 30 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. ______ was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die ______ band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte ______ ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. ______ was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film ______ we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, ______ prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 31 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. Dat was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die deze band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte deze ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. Die was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film die we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, wiens prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 32 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Schrijf zelf een korte tekst van 5 zinnen waarin je minimaal drie verschillende verwijswoorden gebruikt. Let op dat de verwijswoorden goed naar de juiste antecedenten verwijzen.

Slide 33 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan een begrijpelijke samenvatting van de leerstof maken.
  • Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.


Slide 34 - Slide

Cursus 5 Grammatica zinsdelen
Maak de opdrachten van §5 Verwijzen.
Cursus 6 Formuleren
Neem de theorie door van §3 Fouten met verwijswoorden.

Slide 35 - Slide

Reflecteren
Wat ging goed?
Wat kan beter?
Wat ga je de volgende keer anders doen?
Heb je je leerdoelen 
behaald?

Slide 36 - Slide