3hv 5. Grammatica/6. Formuleren: Verwijzen

3hv Herhaling Grammatica zinsdelen
Cursus 5 Grammatica
en 6 Formuleren

ZD §5 Verwijzen 


1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3hv Herhaling Grammatica zinsdelen
Cursus 5 Grammatica
en 6 Formuleren

ZD §5 Verwijzen 


Slide 1 - Slide

Startopdracht
Ga naar Teams - U-Lesgroep-U3AHA - ne-2425 - Classwork

Ga naar de map 5 Grammatica ZD en 6 Formuleren
Open het document 5.3 Grammatica ZD 
Vul een omschrijving in van jouw onderdeel en vul de uitleg aan met jullie voorbeeld.
havo
vwo
Ga naar Teams - U-Lesgroep-U3AHA - ne-2425 - Classwork

Ga naar de map 5 Grammatica ZD en 6 Formuleren
Open het document 6.2 Samentrekking controleren.
Vul jouw onderdeel aan met jullie uitleg en voorbeelden.
samenwerkend samenvatten

Slide 2 - Slide

Deze week:
Les 1 Terugblik Samentrekking + Grammatica ZD verwijzen
Les 2 Formuleren: fouten met verwijzen
Les 3 Fictie -> 3PAK afronden opdracht 'Een berg zwijgen'

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan een begrijpelijke samenvatting van de leerstof maken.
  • Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.


Slide 4 - Slide

Wat weet je al over 'verwijswoorden'?

Slide 5 - Mind map

keuzemenu
A

Ik wil graag nog wat uitleg en quizvragen in LessonUp.
B

Ik start direct met de opdracht op papier.
Bepaal zelf de moeilijkheidsgraad.

Slide 6 - Slide

Wijs je terug naar een (of meer) woorden die eerder zijn genoemd, ook wel het antecedent
Met een verwijswoord
= vaak de kern van een zinsdeel

Slide 7 - Slide

Doutzen Kroes had internationaal succes en poseerde voor grote merken, maar zegt nu dat ze lang niet altijd achter die bedrijven stond.
Doutzen Kroes = de kern van een zinsdeel, het antecedent.
ze = het verwijswoord (wijst terug naar Doutzen Kroes).

Slide 8 - Slide

Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn, wiens
deze, die
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar, wier
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun, wier
deze, die
Als je verwijst, houd je rekening met het (woord)geslacht en het getal/aantal van de kern.

Slide 9 - Slide

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden 


Je verwijst met
en 
het, zijn
dit, dat

Slide 10 - Slide

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. 

Vrouwelijk zijn:
  • vrouwelijke dieren of personen 
  • de woorden op de volgende uitgangen:
-heid, -nis, - ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, - theek, -teit, -tuur


Je verwijst met
en 
zij, ze, haar
deze, die
Leer deze uitgangen uit je hoofd!

Slide 11 - Slide

Mannelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk.

Mannelijk zijn: 
  • mannelijke personen en dieren
  • ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.


Je verwijst met
en 
hij, hem, zijn
deze, die

Slide 12 - Slide

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 13 - Slide

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 14 - Slide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 15 - Slide

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 16 - Drag question

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 17 - Drag question

De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 18 - Quiz

Uitvoeren

Slide 19 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

1. De hond is erg ondeugend. ______ heeft weer een schoen stukgebeten.
2. Mijn nieuwe fiets is geweldig. ______ heeft een felrode kleur.
3. De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond ______ heel moeilijk.
4. Zie je die boom daar? ______ is al 100 jaar oud.
5. Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond ______ verhaal interessant.
6. Kijk naar dit schilderij! Wat vind je  ______?

Slide 20 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

De hond is erg ondeugend. Hij heeft weer een schoen stukgebeten.  (Verwijst naar "de hond")
Mijn nieuwe fiets is geweldig. Hij heeft een felrode kleur.     (Verwijst naar "de fiets")
De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond die heel moeilijk.  (Verwijst naar "de opdracht")
Zie je die boom daar? Die is al 100 jaar oud. (Verwijst naar "de boom")
Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond haar verhaal interessant.  (Verwijst naar "Maria's vakantieverhaal")
Kijk naar dit schilderij! Wat vind je daarvan?   (Verwijst naar "dit schilderij")

Slide 21 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. ______ was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die ______ band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte ______ ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. ______ was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film ______ we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, ______ prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 22 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. Dat was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die deze band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte deze ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. Die was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film die we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, wiens prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 23 - Slide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Schrijf zelf een korte tekst van 5 zinnen waarin je minimaal drie verschillende verwijswoorden gebruikt. Let op dat de verwijswoorden goed naar de juiste antecedenten verwijzen.

Slide 24 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan een begrijpelijke samenvatting van de leerstof maken.
  • Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.


Slide 25 - Slide

Cursus 5 Grammatica zinsdelen
Maak de opdrachten van §5 Verwijzen.
Cursus 6 Formuleren
Neem de theorie door van §3 Fouten met verwijswoorden.

Slide 26 - Slide

Reflecteren
Wat ging goed?
Wat kan beter?
Wat ga je de volgende keer anders doen?
Heb je je leerdoelen 
behaald?

Slide 27 - Slide