NT2a 9 januari 2024 - Woordenschat oefening

AANMELDEN BIJ DE NIEUWE SCHOOL
Je moet je melden bij de balie. Je gaat door de hoofdingang naar  binnen en daar sla je linksaf. Aan het eind van de gang neem je de trap naar boven. Daar zie je voor je meteen de balie. Je kunt daar je papieren afgeven. Naast de trap staan stoelen, je wacht daar tot de docent je komt ophalen. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

AANMELDEN BIJ DE NIEUWE SCHOOL
Je moet je melden bij de balie. Je gaat door de hoofdingang naar  binnen en daar sla je linksaf. Aan het eind van de gang neem je de trap naar boven. Daar zie je voor je meteen de balie. Je kunt daar je papieren afgeven. Naast de trap staan stoelen, je wacht daar tot de docent je komt ophalen. 

Slide 1 - Slide

Waar is de balie?
A
bij de hoofdingang
B
aan het eind van de gang
C
links van de hoofdingang
D
tegenover de trap

Slide 2 - Quiz

Waar moet je wachten?
A
Bij de balie
B
in de gang bij de stoelen
C
naast de trap
D
bij de ingang

Slide 3 - Quiz

Wat moet je doen bij de balie?
A
Je papieren afgeven
B
wachten op de docent
C
Je papieren geven en wachten op de docent
D
vragen of de docent kan komen

Slide 4 - Quiz

Wat is een balie eigenlijk?
A
een toonbank op een kantoor, school of winkel
B
een grote, dichte zak
C
dat je ergens van baalt
D
metalen staaf ter afsluiting van een raam, zoals in de gevangenis

Slide 5 - Quiz

de machinist 
de conducteur

Slide 6 - Slide

vergissen = een foutje  maken
Sorry, ik heb me vergist

overslaan = weglaten
Je mag deze oefening overslaan= je hoeft hem niet te maken

Slide 7 - Slide

de conducteur
beschermen= veilig houden
to protect

Slide 8 - Slide

onlangs = pas geleden
de concurrentie

Slide 9 - Slide

tegenwoordig = nu
sinds = vanaf
Ik ken hem sinds 2010

Slide 10 - Slide

Vul het juiste woord in.

Ik ken hem al ........ 2010.
A
na
B
gedurende
C
van
D
sinds

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste woord in!
Vroeger kon hij goed leren, maar ............................... doet hij niets meer
A
toekomstig
B
tegenwoordig
C
toekomstig
D
sinds

Slide 12 - Quiz

het hapje
kleine maaltijd
de snackbar = de cafetaria

Slide 13 - Slide

de ambassadeur = iemand die een land vertegenwoordigt
ontzettend = heel erg

Slide 14 - Slide

de eigenaar
heerlijk = erg lekker

Slide 15 - Slide

iedereen, behalve de docent, was op tijd    behalve = maar niet
laatst = een tijdje geleden

Slide 16 - Slide

mogelijk zijn =  kunnen
Dat moet mogelijk zijn!
staat open voor =
wil luisteren naar

Slide 17 - Slide

stuk voor stuk = alles
allemaal
trots op 
Ik ben trots op mijn cijfer

Slide 18 - Slide

Wat is een conducteur?
A
iemand die een land vertegenwoordigt
B
iemand die de trein bestuurt
C
iemand die kaartjes verkoopt en toezicht houdt in de trein
D
iemand die koffie en thee verkoopt in de trein

Slide 19 - Quiz

Wat is een ambassadeur?
A
iemand die je helpt bij een rechtszaak
B
iemand die toezicht houdt in de trein
C
iemand die lid is van de Koninklijke Familie
D
iemand die het land vertegenwoordigt

Slide 20 - Quiz

Wat is een machinist?
A
iemand die machines repareert
B
iemand die machines bedient
C
iemand die de trein bestuurt
D
iemand die toezicht houdt en kaartjes verkoopt in de trein

Slide 21 - Quiz

een foutje maken
A
verliezen
B
vermissen
C
vergissen
D
vergeten

Slide 22 - Quiz

Ik ken hem ...............mijn schooltijd.
A
al
B
nog
C
tegenwoordig
D
sinds

Slide 23 - Quiz

stuk voor stuk
A
stapje voor stapje
B
kapot
C
alles
D
iedereen

Slide 24 - Quiz

strijden wie de beste is =
A
absentie
B
communicatie
C
concurrentie
D
administratie

Slide 25 - Quiz

nu
A
sinds
B
de toekomst
C
tegenwoordig
D
woordentedig

Slide 26 - Quiz

Je kunt goed koken, het eten smaakt..

Slide 27 - Open question

Iemand die iets koopt is een ............

Slide 28 - Open question


A
de conducteur
B
inchecken
C
de machinist
D
de eigenaar

Slide 29 - Quiz


A
een kroket
B
een gerecht
C
een hapje
D
een maaltijd

Slide 30 - Quiz

mogelijk zijn
A
dat kan
B
dat moet
C
dat kan niet
D
dat is verplicht

Slide 31 - Quiz

Hij staat open voor de mening van zijn vriend
A
Hij wil luisteren naar de mening van zijn vriend
B
Hij is het niet eens met zijn vriend
C
Hij is het eens met zijn vriend
D
Hij wil niet luisteren naar de mening van zijn vriend

Slide 32 - Quiz