Taalverzorging 1.1 Werkwoordspelling onderwerp (2)

1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt de PERSOONSVORM (=werkwoord) herkennen in de zin.
  • Je kunt het ONDERWERP vinden dat bij de persoonsvorm hoort.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm is het belangrijkste .... in de zin
A
werkwoord
B
onderwerp
C
bijwoord
D
voltooide tijd

Slide 4 - Quiz

De ijsbeer rolt over de berg ijs op en neer.

Wat is de persoonsvorm?
A
De ijsbeer
B
rolt
C
over de berg ijs
D
op en neer

Slide 5 - Quiz

Verwaarloosde de man zijn hond expres?

Wat is de persoonsvorm?
A
Verwaarloosde
B
de man
C
zijn hond
D
expres

Slide 6 - Quiz

Als je een vraagzin maakt, dan komt de persoonsvorm vooraan.
A
Waar
B
Niet waar
C
Weet ik niet
D
Wat is een vraagzin?

Slide 7 - Quiz

Het meisje geeft haar hond een koekje.

Wat is het onderwerp?
A
Het meisje
B
geeft
C
haar hond
D
een koekje

Slide 8 - Quiz

Op de markt in het dorp verkopen de boeren hun zelfgemaakte kaas.

Wat is het onderwerp?
A
Op de markt in het dorp
B
verkopen
C
de boeren
D
hun zelfgemaakte kaas

Slide 9 - Quiz

Het onderwerp kan je vinden door:

wie of wat doet iets in de zin?
A
Waar
B
Niet waar
C
Huh?
D
Wat?

Slide 10 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp?
luister naar het geluidsfragment!
(Dus eerst persoonsvorm opzoeken en dan de vraag stellen om het onderwerp te vinden)
Het onderwerp

Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp in:
Lisa houdt van haar parkiet.
A
houdt
B
haar parkiet
C
Lisa
D
van

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in:
In het park staan veel bomen op een kluitje.
A
in het park
B
staan
C
op een kluitje
D
veel bomen

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in:
De juf maakt zittend in de stoel deze les.
A
zittend in de stoel
B
de juf
C
maakt
D
deze les

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in:
Op de tafel zitten een aantal vogels gulzig te eten.
A
op de tafel
B
een aantal vogels
C
zitten
D
te eten

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in:
Vannacht scheen er een extra goed zichtbare maan aan de hemel.
A
vannacht
B
aan de hemel
C
scheen
D
een extra goed zichtbare maan

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!

Slide 17 - Slide