groep 7 thema 7 spelling en taal

Lesdoel: extra uitleg apostrof
  • In het meervoud gebruik je na a o i u y een apostrof:
 lama's  foto's  taxi's  hobby's  paraplu's

  • Als je het hebt over het bezit van iemand, dan schrijf je na een a o i u y een apostrof: Marga's nummer, Hermans boek, Pipo's paraplu en Silkes boek

1 / 55
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesdoel: extra uitleg apostrof
  • In het meervoud gebruik je na a o i u y een apostrof:
 lama's  foto's  taxi's  hobby's  paraplu's

  • Als je het hebt over het bezit van iemand, dan schrijf je na een a o i u y een apostrof: Marga's nummer, Hermans boek, Pipo's paraplu en Silkes boek

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welke spelling is correct?
apostrof bij meervoud op 's
als woord eindigt op a, o, i, u, y
Ook voor de bezitsvorm
A
taxis
B
taxi's
C
taxies

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Welke spelling is correct?
apostrof bij meervoud op 's
als woord eindigt op a, o, i, u, y
Ook voor de bezitsvorm
A
cafés
B
café's

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

welke meervoudsvormen zijn correct gespeld?
A
cowboys en ski's
B
cowboy's en skies
C
taxies en babies
D
taxi's en baby's

Slide 4 - Quiz

apostrof wordt gebruikt bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -a, -i, -o, -u of -y (met een medeklinker voor de y): radio’s, taxi’s, baby’s
bij het meervoud van letters en afkortingen; k’s, mp3’s
Hoe schrijf je het meervoud van 'baby'?
A
babyes
B
babies
C
baby's
D
babys

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het meervoud van 'menu'?
A
menus
B
menues
C
menu's

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Lesdoel: 
Je leert :
  • woorden met trema schrijven

  • waarom we trema gebruiken                                                                        
                                                                                                                                                     
                                                                                                                                               
                                                                                                                                                                                                                           

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Instructie
Het trema is bedoeld om aan te geven hoe je het woord moet uitspreken.Het woord ziet eruit als een tweetekenklank.Het trema geeft aan dat je elk teken apart moet uitspreken.
Veel namen van landen hebben een trema.
Bijvoorbeeld: België
Brazilië

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Een bijeenkomst van klasgenootjes van vroeger is een
A
ruïne
B
vergadering
C
feestje
D
reünie

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Als je in het ziekenhuis ligt , ben je een
A
zielepiet
B
bezoeker
C
patiënt
D
logé

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Ik eet geen vlees, dus ben ik een
A
vegetariër
B
planteneter
C
magiër
D
alleseter

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Als je alleen aan jezelf denkt, ben je een
A
solozanger
B
egoïst
C
pinguïn
D
genieter

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Ik maak met kleine steentjes een kleurige
A
tekening
B
piramide
C
stapel
D
mozaïek

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Een snoepje van de grond eten , is niet zo
A
handig
B
komisch
C
hygiënisch
D
moeilijk

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord krijgt een trema in het meervoud?
A
olie
B
functie
C
seconde
D
tafel

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
financien
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Op welke letter zet je een trema bij het woord:
principiele
A
de eerste i
B
de derde i
C
de eerste e
D
de tweede e

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
dieet
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden krijgen in het meervoud een trema?
A
opa
B
pinda
C
infectie
D
melodie

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord krijgt een trema in het meervoud?
A
stoel
B
stoei
C
zee
D
dictee

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
Indier
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
varieren
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Trema?
tatoeage
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat geeft een trema aan?
A
Vrolijkheid in het woord
B
Een nieuwe klankgroep
C
Dat je de letter anders uit moet spreken

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Ik kan stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden goed schrijven


gouden 
zilveren
houten





Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
koperen
B
mooie
C
rode
D
gezellige

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden?
A
katoenen
B
lekke
C
plastic
D
brave

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
zijden
B
Franse
C
stoffen
D
aan

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
alleen
B
porseleinen
C
kopjes
D
uit

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
onsportieve
B
jongetje
C
glazen
D
tafel

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Slide 33 - Video

This item has no instructions

maak nu in spelling thema 7 week 3

blz. 48-51

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Herhaling taal 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Een puntkomma (;) betekent dat er een voorbeeld komt.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Een puntkomma gebruik je......
A
bij een opsomming
B
bij een gedachte
C
bij het begin van een zin
D
om twee zinnen te verbinden

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin is de puntkomma goed gebruikt:
A
Ik moet deze week thuisblijven; want ik ben ziek.
B
Ik moet deze week thuisblijven; ik ben ziek.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions


Waar is de puntkomma op de juiste manier gebruikt?
A
Marloes ging al vroeg naar huis; ze had hoofdpijn.
B
Marloes; ging al vroeg naar huis ze had hoofdpijn.
C
Marloes ging al vroeg naar huis ze had, hoofdpijn.
D
Marloes; ging al vroeg naar huis; ze had hoofdpijn.

Slide 39 - Quiz

Antwoord A: Marloes ging al vroeg naar huis; ze had hoofdpijn.
Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden ook alweer?
A
Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: mooie, grote, schitterende, kleine.
B
Het woord zegt het al; het geeft een zelfstandigheid aan. Het zijn woorden als: pop, t-shirt, boom, kind.
C
Hij staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. Het zijn woorden als: op, onder, naast, in.

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat zij de bijvoeglijk naamwoorden?



Je kunt ook kiezen uit kleine of grote bordjes
met sla.

A
uit, sla
B
kiezen, bordjes
C
kleine, grote
D
kleine of grote

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord ?
Je weet toch dat ik bijzondere caps spaar?
A
bijzondere
B
spaar
C
weet
D
toch

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

. Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zin?
Handgeverfde hoofddeksels en geborduurde zijn het mooist
A
hoofddeksels
B
handgeverfde, mooist
C
handgeverfde, geborduurde
D
geborduurde, zijn

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Dat zijn unieke exemplaren!
A
zijn
B
exemplaren
C
dat
D
unieke

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
Dat is een coole cap, maar geen passende!
A
dat, coole, geen
B
coole, passende
C
een coole, passende
D
coole, geen passende

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ach, ik krijg vanzelf wel een dikker hoofd.
A
vanzelf
B
hoofd
C
krijg
D
dikker

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Ze hebben een grote, ruime zolder
A
bn: grote, ruime zn: zolder
B
bn: ruime zn: zolder
C
bn: grote zn: zolder
D
geen bv zn: zolder

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Daar hebben zij een uitgebreid en mooi hoedenmuseum.



A
bn: mooi zn: hoedenmuseum
B
bn: uitgebreid zn: hoedenmuseum
C
bn: uitgebreid, mooi zn: hoedenmuseum
D
geen bn zn: uitgebreid

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Sommige hoeden hebben een prachtig verhaal en zijn uitgebreid.
A
bn: uitgebreid zn: verhaal
B
bn: prachtig, uitgebreid zn: verhaal
C
bn: prachtig zn: verhaal
D
bn: prachtig, uitgebreid zn: hoeden

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Welk aanwijzend voornaamwoord kun je hier invullen?
Ik pak een eitje uit.....mand daar
A
deze
B
die
C
dat
D
dit

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in:

....paaseitje hier is veel groter dan dat eitje daar.
A
deze
B
dat
C
die
D
dit

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions

lees de tekst blz. 82-82
en neem de themawoorden door

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Slide 53 - Link

This item has no instructions

Slide 54 - Slide

This item has no instructions

lees nu de tekst 
en beantwoord de vragen

Slide 55 - Slide

This item has no instructions