This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
telefoon ingeleverd?
Slide 2 - Slide
aanwezigheid
Slide 3 - Slide
Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Slide 4 - Slide
Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is.
Slide 5 - Slide
Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is.
Wat het begingetal in een woordformule is.
Slide 6 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
Slide 7 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule':
Slide 8 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'
Slide 9 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'
Verdiensten Lonneke na 3 uur:
Slide 10 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'
Verdiensten Lonneke na 3 uur: € 4 + € 6 x 3 =
Slide 11 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'
Verdiensten Lonneke na 3 uur: € 4 + € 6 x 3 = €22
Slide 12 - Slide
Woordformules
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.
In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'
Verdiensten Lonneke na 3 uur: € 4 + € 6 x 3 = €22 Let op de rekenvolgorde!
Slide 13 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Slide 14 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
Slide 15 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
4 --> begingetal
Slide 16 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
4 --> begingetal 6--> stijggetal
Slide 17 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
4 --> begingetal 6--> stijggetal
En er zijn twee variabelen:
Slide 18 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
4 --> begingetal 6--> stijggetal
En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen.
Slide 19 - Slide
Begingetal en stijggetal
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
4 --> begingetal 6--> stijggetal
En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.
Slide 20 - Slide
Woordformule: Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten
Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal
Slide 21 - Quiz
Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule
Slide 22 - Slide
Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule
'kosten in €' en 'aantal foto's' -->variabelen
Slide 23 - Slide
Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule
'kosten in €' en 'aantal foto's' -->variabelen
Variabelen: steeds iets anders. Dat klopt ook wel. Je vult bij het aantal foto's steeds een ander getal in. En dan krijg je ook steeds een ander bedrag voor de totale kosten in €.
Slide 24 - Slide
Woordformule: lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden
Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden
Slide 25 - Quiz
Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 26 - Quiz
Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 27 - Quiz
Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3
Slide 28 - Quiz
Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in €
tijd in dagen
B
temperatuur in ℃
tijd in minuten
C
verdiensten in €
tijd in uren
D
lengte in cm
tijd in maanden
Slide 29 - Quiz
Formule D: stel aantal maanden is 12 Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70
Slide 30 - Quiz
Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is.
Wat het begingetal in een woordformule is.
Slide 31 - Slide
Deze les leer je:
Wat een woordformule is en wat variabelen zijn
Wat het stijggetal of daalgetal in een woordformule is.
Wat het begingetal in een woordformule is.
Maar ook hoe je met Woordformules:
Tabellen en Grafieken kunt maken
Slide 32 - Slide
Van Woordformules naar Tabellen en Grafieken
De inhoud van de tank van Formule 1 auto van Max Verstappen is 250 liter. Elke kilometer gebruikt de auto 0,8 liter benzine.
Hierbij hoort de woordformule:
Slide 33 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 34 - Link
Van Woordformules naar Tabellen en Grafieken
De inhoud van de tank van Formule 1 auto van Max Verstappen is 250 liter. Elke kilometer gebruikt de auto 0,8 liter benzine.