LD 5 - H3-1MH- Verhaaltje- woordformule-tabel- grafiek

LEERDOEL 1
Hoofdstuk 3 - Getal & Ruimte
Assenstelsels & Grafieken
1 / 19
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

LEERDOEL 1
Hoofdstuk 3 - Getal & Ruimte
Assenstelsels & Grafieken

Slide 1 - Slide

LEERDOEL 1
Ik kan gegevens uit een verhaaltje in een tabel en in een woordformule omzetten en hier een grafiek van maken.
LEERDOEL 5

Slide 2 - Slide

Bij leerdoel 4 hebben geoefend met grafieken tekenen vanuit een tabel.

Daar gaan we nu mee verder.  Je leert:


  • hoe je een goede punten uit een tabel tekent;
  • hoe je in een formule een stijgende of dalende lijn   krijgt
  • hoe je een goed assenstelsel tekent
  • hoe je een goede woordformule maakt

Slide 3 - Slide

Woordformules 
Lonneke: krijgt altijd € 4 voor het OV als zij naar haar werk gaat en daar verdient ze € 6 per uur als hulp bij de bakker.

In een 'woordformule': 'inkomen in € = 4 + 6 x aantal uren'

Verdiensten Lonneke na 3 uur:      € 4 + € 6 x 3 = €22                                                         Let op de rekenvolgorde! 


Slide 4 - Slide

Begingetal en stijggetal 
Verdiensten Lonneke: in een woordformule
Inkomsten in € = 4 + 6 x aantal uren
                4 --> begingetal (vast getal)
                6 --> stijggetal (getal per uur)

En er zijn twee variabelen: dat zijn twee getallen die kunnen veranderen. Hier is dat 'aantal uren' en 'verdiensten in €'.


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

3.6 Grafiek en woordformule

Slide 7 - Slide

Variabelen
Kosten in € = 1,50 + 0,50 x aantal foto's --> woordformule

'kosten in €' en 'aantal foto's' --> variabelen

Variabelen: steeds iets anders. Dat klopt ook wel. Je vult bij het aantal foto's steeds een ander getal in. En dan krijg je ook steeds een ander bedrag voor de totale kosten in €.


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Woordformule
 
Tabel maken om een grafiek te tekenen:
inhoud
in
liters=2500,8aantal
km

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Woordformule:
lengte in cm = 55 + 3 · tijd in maanden

Wat zijn de twee variabelen van deze formule?
A
lengte in cm en tijd in maanden
B
lengte in cm en 55
C
55 en 3
D
3 en tijd in maanden

Slide 12 - Quiz

Woordformule:
Beltegoed in € = 25 - 0,20 x bel-tijd in minuten

Noemen we 0,20 het stijggetal of het daalgetal?
A
stijggetal
B
daalgetal

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video


Van welke formule is het begingetal 55?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quiz


Van welke formule is het daalgetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 16 - Quiz


Wat is het stijggetal van formule C?
A
+ 55
B
- 2
C
+ 70
D
+ 3

Slide 17 - Quiz


Welke twee variabelen zie je in formule A?
A
kosten in € tijd in dagen
B
temperatuur in ℃ tijd in minuten
C
verdiensten in € tijd in uren
D
lengte in cm tijd in maanden

Slide 18 - Quiz

Formule D: stel aantal maanden is 12
Wat is de lengte?
A
55
B
3
C
91
D
70

Slide 19 - Quiz