We beginnen met een eenvoudige zin en elke deelnemer voegt om zijn beurt een woord of zinsdeel toe, waarbij ze voegwoorden gebruiken. Voorbeeld:
Persoon 1: Ik ga naar de supermarkt...
Persoon 2: ...omdat ik melk nodig heb.
Persoon 3: ...en ik koop ook brood.
Persoon 4: ...maar ik vergeet mijn portemonnee.
'Wij gaan op vakantie ..........