05.09.24 - Les 8

Goedemiddag heren
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Goedemiddag heren

Slide 1 - Slide

Inhoud
  • Hoe gaat het met je vandaag?⌚5 Min.
  • Herhaling les 6 ⌚5 Min.
  • Smalltalk: Thema Technologie ⌚25 Min.
  • Thema: Voegwoorden ⌚15 Min.
  • Pauze ⌚10 Min.
  • Oefenen voegwoorden  ⌚20 Min.
  • Woordenschat: Beeldkaarten  ⌚15 Min.
  • Afronden ⌚5 Min.

Slide 2 - Slide

Hoe gaat het met je vandaag?

Slide 3 - Slide

Herhaling les 6
  • Wat is een zelfstandig naamwoord?
  • Geef enkele voorbeelden ervan
  • Wat zijn lidwoorden? Benoem ze allemaal.
  • Ken je de 75% regel nog?
  • Welk lidwoord hebben verkleinwoorden?
  • Welk lidwoord hebben vruchten?
  • Welk lidwoord hebben woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont.

Slide 4 - Slide

Smalltalk: Kerst en tradities

Slide 5 - Slide

Voegwoorden

Slide 6 - Slide

Voegwoorden
  • Het zijn verbindingswoorden (verbinden zinnen aan elkaar)
  • Geven samenhang aan jouw taal
  • Samenhang & structuur
  • Complexiteit en diepgang
  • Vloeiendheid & natuurlijkheid
  • Variatie in uitdrukking
  • Taalniveau & competentie
  • Zelfvertrouwen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Link

Pauze (10 Min.)

Slide 10 - Slide

Tijd voor een oefening
  • Macht nun die Aufgaben 1A-1B-3A-4A
  •  Die erste 5 Min. seid ihr ruhig/leise
  • Danach dürft ihr ruhig zusammenarbeiten
  • In 15 Min. werden wir die Aufgaben 1B und 3A überprüfen
  • Seid ihr fertig? Dann bitte ruhig! 
timer
15:00

Slide 11 - Slide

Oefening 1
Hier zijn zinnen voor waarbij het voegwoord ontbreekt. Vul het juiste voegwoord in.

1. Ik ga vroeg naar bed, _______ ik morgen vroeg op moet staan.
2. Het is heel koud buiten, _______ we gaan toch wandelen.
3. Zij leest een boek, _______ haar broer naar muziek luistert.
4. We kunnen naar het strand gaan, _______ het mooi weer is.
5. Het regent, _______ we blijven thuis.
6. Je moet je jas meenemen, _______ het kan gaan regenen.

Slide 12 - Slide

Oefening 2 (tijdsvoegwoorden)
Combineer de twee zinnen met tijdsvoegwoorden zoals wanneer, voordat, nadat, terwijl, of zodra.
1. Ik maak het ontbijt. Hij is aan het douchen.
3. Ze sluit de deur af. Ze verlaat het huis.
5. Hij gaat naar bed. Hij kijkt eerst nog een film.
7. We eten avondeten. De zon gaat onder.
De trein vertrekt. We stappen in.

Slide 13 - Slide

Oefening 3 
Schrijf een korte verhaal met de volgende voegwoorden:

- maar
- omdat
- dus
- als
- terwijl

Slide 14 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 15 - Slide

Trappen van vergelijking
In het Nederlands kennen we drie trappen van vergelijking om verschillen in eigenschappen of kenmerken te beschrijven:
  • Stellende trap: klein
  • Vergrotende trap: kleiner
  • Overtreffende trap: kleinst

Slide 16 - Slide

Oefening
Die Hausaufgabe besprechen

Slide 17 - Slide

Als/dan
Bij het maken van vergelijkingen in het Nederlands gebruiken we 'als' en 'dan', afhankelijk van de situatie:
'Als' wordt gebruikt bij gelijke mate (gelijkheid).
'Dan' wordt gebruikt bij ongelijke mate (verschil).

Onze dienstverlening is even snel als die van onze concurrent. (Gelijke snelheid tussen de bedrijven.)
Onze prijs is lager dan die van de concurrent. (Het bedrijf biedt goedkopere tarieven.)

Slide 18 - Slide

Oefening
Onze klantenservice is net zo betrouwbaar ________ die van onze concurrent. 
Dit kwartaal is de omzet hoger ________ vorig jaar. 
Deze strategie is even effectief ________ de vorige. 
Het nieuwe systeem werkt veel sneller ________ het oude. 
De samenwerking met deze leverancier is minder soepel ________ met onze vaste partners. 
Onze prijzen zijn niet zo laag ________ die van een discounter. 
Dit rapport is duidelijker geschreven ________ het vorige. 
De marketingcampagne was net zo succesvol ________ we hadden gehoopt. 
De arbeidsomstandigheden hier zijn beter ________ in het buitenland. 
Deze presentatie is minstens zo belangrijk ________ de vorige. 

Slide 19 - Slide

Oefening
Maak de zinnen compleet door de juiste woorden in te vullen en 'als' of 'dan' te gebruiken.

De levertijd van dit product is __________ __________ die van onze vorige leverancier. (kort)
Dit trainingsprogramma is __________ __________ dat van vorig jaar. (uitgebreid)
Het nieuwe model is __________ __________ het oude. (geavanceerd)
Onze nieuwe medewerker werkt __________ __________ een ervaren collega. (efficiënt)
De marges op deze producten zijn __________ __________ die van vorige maand. (hoog)

Slide 20 - Slide

Afronding
  • Wat zijn voegwoorden? 
  • Welke voordelen zijn er?
  • Blijf oefenen met voegwoorden!

Slide 21 - Slide

Fijne feestdagen gewenst!

Slide 22 - Slide